ECLI:NL:RBROT:2015:2566

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 februari 2015
Publicatiedatum
14 april 2015
Zaaknummer
468954 / HA RK 15-83
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 februari 2015 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker tegen mr. M. Fiege, rechter in de wrakingskamer. De verzoeker had eerder verzocht om wraking van mr. J. Bergen, de bestuursrechter die zijn zaak behandelde. De verzoeker stelde dat de rechter op 20 januari 2010, zonder hem te horen, verlof had verleend voor beslaglegging op zijn woning, wat volgens hem een schijn van partijdigheid opleverde. De rechtbank oordeelde dat de enkele omstandigheid dat de rechter verlof had verleend voor beslaglegging, niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. De rechter had niet de verplichting om de verzoeker te horen voordat het beslagverlof werd verleend, en het niet informeren van de verzoeker over zijn rechten en plichten bij de beslaglegging was geen aanwijzing voor partijdigheid. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor de vrees van de verzoeker dat de rechter niet onpartijdig zou zijn. Het wrakingsverzoek werd daarom ongegrond verklaard en afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 468954 / HA RK 15-83
Beslissing van 16 februari 2015
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
in persoon,
strekkende tot wraking van:
mr. M. Fiege, rechter in de wrakingskamer van de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Bij brief van 7 januari 2015 heeft verzoeker verzocht om wraking van mr. J. Bergen, rechter in de rechtbank Rotterdam, afdeling publiekrecht, team bestuur 1, die de zaak van verzoeker met zaaknummer ROT 14/3240 behandelt (hierna: de bestuursrechter).
Verzoeker en de bestuursrechter zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek door de wrakingskamer zou worden behandeld en zijn voor de zitting op 8 januari 2015 uitgenodigd.
Bij brieven van 13 januari 2015 heeft verzoeker om wraking van de rechter en de beide andere leden van de kamer die het oorspronkelijke wrakingsverzoek zou behandelen verzocht.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het wrakingsverzoek.
Verzoeker, de rechter, mr. W.J.J. Wetzels, voorzitter van de wrakingskamer waar de rechter deel van uitmaakt (hierna: de eerste wrakingskamer) en mr. W.J. Roos-van Toor, rechter in de eerste wrakingskamer, zijn verwittigd van de datum waarop de wrakingskamer de wrakingsverzoeken zou behandelen en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaand aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij e-mail van 16 januari 2015.
Ter zitting van 2 februari, waar het onderhavige wrakingsverzoek, alsmede de wrakingsverzoeken tegen mr. W.J.J. Wetzels en mr. W.J. Roos-van Toor gelijktijdig zijn behandeld, zijn verschenen verzoeker, mr. W.J.J. Wetzels en mr. W.J. Roos-van Toor. De rechter is met bericht van verhindering niet verschenen. Hoewel daartoe naar behoren in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft verzoeker ervan afgezien een nadere toelichting op zijn wrakingsverzoek te geven.
Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer voorts kennis genomen van de op 29 januari 2015 door verzoeker nader ingediende stukken.

2.Het verzoek en het verweer daartegen

Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
De rechter heeft op 20 januari 2010, op valse gronden en zonder verzoeker te horen, getekend voor het conservatoir beslag op de woning van verzoeker namens de ABN AMRO Bank. Ook is bij de beslaglegging verzuimd verzoeker te informeren over zijn uit het beslag voorvloeiende rechten en plichten. Het conflict met verweerder in ROT 14/3240, te weten de gemeente Rotterdam, vloeit rechtstreeks voort uit het verschil van inzicht over de rechtsgevolgen van het beslag. Het verzoek van verzoeker tot verplaatsing van zijn zitting in ROT 14/3240 is mede gedaan om verzoeker tijd te gunnen in de lopende geschilprocedure tegen de ABN AMRO Bank bij het KiFid. Het KiFiD verwacht namelijk voor 1 februari 2015 een reactie van verzoeker. Gezien het voorgaande is er minimaal sprake van een schijn van partijdigheid. Verzoeker heeft recht op eerlijke rechtspraak en dat recht wordt geschonden, indien het op de bestuursrechter betrekking hebben wrakings- en verschoningsverzoek wordt behandeld door de rechter.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
Hetgeen verzoeker aanvoert, levert geen zwaarwegende aanwijzing op dat de door hem geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert objectief gerechtvaardigd is. Het staat de rechter niet bij dat zij op 20 januari 2010 een verlof heeft getekend tot het leggen van conservatoir beslag op de woning van verzoeker, al neemt zij zonder meer aan dat dit het geval is geweest. Dit enkele feit is onvoldoende om aan te nemen dat de rechter niet onpartijdig zou kunnen oordelen over het door verzoeker ingediende wrakingsverzoek tegen de bestuursrechter en het door de bestuursrechter ingediende verschoningsverzoek in de zaak van verzoeker. Verzoeker stelt dat de rechter fouten zou hebben gemaakt bij het verlenen van voornoemd verlof. De rechter betwist dit, maar al zou deze stelling juist zijn, dan levert dit geen grond voor wraking op. Dit zou alleen het geval kunnen zijn, indien de beslissing zozeer onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring te geven is dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven en dat is niet het geval.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter door haar persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.4
Een dergelijke aanwijzing is niet gevonden. Dat oordeel berust op de volgende gronden. De enkele omstandigheid dat de rechter op 20 januari 2010 verlof heeft verleend voor beslaglegging op de woning van verzoeker, levert geen objectieve rechtvaardiging voor vrees voor partijdigheid van de rechter op. De omstandigheid dat de rechter verzoeker op het verzoek tot het verlenen van dat beslagverlof niet heeft gehoord, noch hem in verband daarmee heeft geïnformeerd over zijn rechten en plichten, maakt dit niet anders. De wet schrijft het horen van een potentieel beslagene immers in dit geval niet voor en het is dan ook vaste praktijk dat voorafgaand aan het verlenen van het verlof tot het leggen van een beslag op een onroerende zaak een potentieel beslagene niet wordt gehoord. Voorlichting van de beslagene behoort niet tot de taak van de rechter die een verlof tot beslaglegging verleent. Uitblijven van die voorlichting levert dus ook geen aanwijzing voor partijdigheid op.
3.5
Het verzoek is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

wijst af het verzoek tot wraking van mr. M. Fiege.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J.P van Essen, voorzitter, mr. A. Eerdhuijzen en
mr. P. Vrolijk, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van
16 februari 2015 in tegenwoordigheid van mr. E.M. Beumer, griffier.
Verzonden op:
aan:
- verzoeker;
- de rechter.