ECLI:NL:RBROT:2015:2565

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 februari 2015
Publicatiedatum
14 april 2015
Zaaknummer
467758 / HA RK 15-35
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 februari 2015 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker tegen mr. W.J.J. Wetzels, de voorzitter van de wrakingskamer. De verzoeker stelde dat er sprake was van schijn van partijdigheid, omdat de rechter ook voorzitter is van de Commissie van Bezwaar van de Raad voor Rechtsbijstand, die recentelijk een verzoek om rechtsbijstand van de verzoeker had afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de wrakingsgrond niet opging, omdat de zaak van de verzoeker door een ander lid van de commissie was behandeld en de rechter niet eindverantwoordelijk was voor de adviezen van de commissie. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank concludeerde dat de vrees van de verzoeker voor vooringenomenheid niet objectief gerechtvaardigd was en dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor partijdigheid van de rechter. Het verzoek tot wraking werd daarom ongegrond verklaard en afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 467758 / HA RK 15-35
Beslissing van 16 februari 2015
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
in persoon,
strekkende tot wraking van:
mr. W.J.J. Wetzels, voorzitter van de wrakingskamer van de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Bij brief van 7 januari 2015 heeft verzoeker verzocht om wraking van mr. J. Bergen, rechter in de rechtbank Rotterdam, afdeling publiekrecht, team bestuur 1, die de zaak van verzoeker met zaaknummer ROT 14/3240 behandelt (hierna: de bestuursrechter).
Verzoeker en de bestuursrechter zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek door de wrakingskamer zou worden behandeld en zijn voor de zitting op 8 januari 2015 uitgenodigd.
Bij brieven van 13 januari 2015 heeft verzoeker om wraking van de rechter en de beide andere leden van de kamer die het oorspronkelijke wrakingsverzoek zou behandelen verzocht.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het wrakingsverzoek.
Verzoeker, de rechter, mr. W.J. Roos-van Toor en mr. M. Fiege, rechters in de wrakingskamer waar de rechter voorzitter van is, zijn verwittigd van de datum waarop de onderhavige wrakingskamer de wrakingsverzoeken zou behandelen en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaand aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 27 januari 2015.
Ter zitting van 2 februari, waar het onderhavige wrakingsverzoek, alsmede de wrakingsverzoeken tegen mr. W.J. Roos-van Toor en mr. M. Fiege gelijktijdig zijn behandeld, zijn verschenen verzoeker, de rechter en mr. W.J. Roos-van Toor. Mr. M. Fiege is met bericht van verhindering niet verschenen. Verzoeker en de rechter hebben hun standpunt nader toegelicht.
Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer voorts kennis genomen van de op 29 januari 2015 door verzoeker nader ingediende stukken.

2.Het verzoek en het verweer daartegen

Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
De rechter is voorzitter van de Commissie van Bezwaar van de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: de commissie). De commissie heeft onlangs een verzoek voor rechtsbijstand van verzoeker in bezwaar afgewezen. In deze bezwaarzaak spelen dezelfde omstandigheden als die aanleiding waren voor wraking van de bestuursrechter. De commissie hanteert in het advies namelijk dezelfde tactiek als de bestuursrechter in zijn brief van 12 januari 2015, namelijk geen acht slaan op de door verzoeker ingebrachte feiten en omstandigheden. Nu de rechter uit hoofde van zijn hiervoor genoemde nevenfunctie eindverantwoordelijk voor de genomen beslissing op bezwaar, is er minst genomen sprake van schijn van partijdigheid. Het recht van verweerder op eerlijke rechtspraak wordt geschonden, indien het op de bestuursrechter betrekking hebbende wrakings- en verschoningsverzoek mede behandeld wordt door de rechter.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij heeft de rechter in zijn brief van 27 januari 2015 - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
Het is correct dat de rechter al geruime tijd betrokken is bij de commissie, eerst geruime tijd als lid en sedert 2000 als voorzitter. De commissie telt naast de rechter zes vicevoorzitters, die allemaal lid zijn van de rechterlijke macht en vijf externe leden, die op één na allemaal advocaat zijn. Het vijfde externe lid is werkzaam op het ministerie van Veiligheid en Justitie. Ieder van de leden wordt gemiddeld één keer per kwartaal ingeroosterd om een zitting te doen, waarop gemiddeld twaalf tot vijftien zaken worden ingepland. Op die zitting worden degenen die bezwaar hebben gemaakt tegen de beslissing van de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: de raad) in de gelegenheid gesteld hun bezwaar mondeling toe te lichten, zij het dat zij daartoe vooraf wel telefonisch of schriftelijk een afspraak moeten maken. De commissie bestaat steeds uit drie leden, te weten een van de (vice-)voorzitters of een extern lid, samen met twee medewerkers van de raad. Die commissie brengt aan de raad schriftelijk advies uit over de afhandeling van het bezwaar. De commissie handelt daarbij geheel zelfstandig, zonder dat daarbij materieel of formeel een taak voor de rechter is weggelegd als voorzitter van de commissie. Anders dan verzoeker in het wrakingsverzoek stelt, is de rechter dan ook niet "eindverantwoordelijk voor de genomen beslissing op bezwaar”, nog daargelaten dat de commissie niet “beslist” op het bezwaar, maar advies uitbrengt aan de raad, waarna de raad beslist op het bezwaar. In de praktijk is het veelal zo dat de raad in bijna alle gevallen het advies van de commissie volgt.
De rechter heeft geen bemoeienis gehad met de behandeling van het bezwaar van verzoeker bij de raad. Navraag bij het secretariaat van de commissie heeft de rechter geleerd dat de zaak van verzoeker in april/mei 2014 is afgedaan en de zaak is behandeld onder voorzitterschap van een van de externe leden van de commissie.
Gelet op het voorgaande kan hetgeen verzoeker heeft aangevoerd geen zwaarwegende aanwijzing opleveren voor de conclusie dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de vrees van verzoeker voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is.
2.3
De overige stellingen van verzoeker en de rechter worden – voor zover van belang – in de beoordeling besproken.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter door zijn persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.4
Een dergelijke aanwijzing is niet gevonden. Dat oordeel berust op de volgende gronden. De rechter heeft toegelicht dat de zaak van verzoeker onder voorzitterschap van een ander lid van de commissie is behandeld en dat de rechter, anders dan verzoeker stelt, niet eindverantwoordelijk is voor alle uitgebrachte adviezen aan de raad. Verzoeker heeft een en ander niet weersproken. Er is dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat de rechter op welke manier dan ook bemoeienis heeft gehad met de afwijzing van het verzoek van verzoeker om rechtsbijstand. Het enkele feit dat de rechter voorzitter is van de commissie, biedt geen objectieve rechtvaardiging voor de door verzoeker geuite vrees dat de rechter niet onpartijdig is.
3.5
Het verzoek is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

wijst af het verzoek tot wraking van mr. W.J.J. Wetzels.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J.P van Essen, voorzitter, mr. A. Eerdhuijzen en
mr. P. Vrolijk, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van
16 februari 2015 in tegenwoordigheid van mr. E.M. Beumer, griffier.
Verzonden op:
aan:
- verzoeker;
- de rechter.