In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 april 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Gemeente Hendrik-Ido-Ambacht en Breda Bouw B.V. De Gemeente, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.C.G. Franken, vorderde een verbod voor Breda Bouw om over te gaan tot de tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis van de Raad van Arbitrage voor de Bouw, dat Breda Bouw het recht gaf om de grond van de Gemeente te verkopen. De Gemeente stelde dat Breda Bouw inbreuk maakte op haar eigendomsrecht, aangezien de grond nog niet notarieel was geleverd aan de kopers van het perceel. Breda Bouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.M.J.M. Heijltjes, voerde verweer en stelde dat zij een retentierecht had op de grond, dat ook tegenover de Gemeente kon worden ingeroepen.
De rechtbank oordeelde dat Breda Bouw haar onderzoeksplicht had verzaakt door geen navraag te doen bij de Gemeente en de openbare registers van het kadaster niet te raadplegen. Hierdoor kon Breda Bouw niet aannemelijk maken dat zij te goeder trouw was bij het aangaan van de aannemingsovereenkomst met de kopers. De rechtbank concludeerde dat Breda Bouw niet het recht had om haar retentierecht in te roepen tegen de Gemeente, omdat de Gemeente een ouder recht op het perceel had. De vordering van de Gemeente werd toegewezen, en Breda Bouw werd verboden om het arbitraal vonnis ten uitvoer te leggen, en veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke kosten van € 925,- en proceskosten van € 1.429,-.
De uitspraak benadrukt het belang van de onderzoeksplicht voor aannemers en de noodzaak om de eigendomsrechten van de partijen te respecteren. De Gemeente werd in het gelijk gesteld, en Breda Bouw werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld tot betaling van de kosten.