Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.[eiser1],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 28 mei 2014 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- de conclusie van antwoord in de hoofdzaak;
- de brief met bijlagen van mr. Mulder van 25 augustus 2014;
- de brief met bijlage van mr. Mulder van 29 augustus 2014;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 10 september 2014;
- de pleitaantekeningen die door beide partijen ter comparitie zijn gebruikt;
- de akte tot rectificatie, eiswijziging en overlegging van stukken van [eisers];
- de akte uitlating eiswijziging en producties van HDI.
2.De vordering in de hoofdzaak
3.De verdere beoordeling
- [persoon1] heeft in de periode van 2005 tot en met 2010 ten onrechte potentiële klanten van Nipparts doorgezet naar twee (indirect) door [eiser1] bestuurde vennootschappen, te weten Molco en DSP, bij welke vennootschappen [persoon1] een financieel belang had;
- [persoon1] is voor de als gevolg hiervan door Nipparts geleden schade aansprakelijk, zowel op grond van bestuurdersaansprakelijkheid als in zijn hoedanigheid van werknemer, dit laatste omdat sprake was van opzet;
- Ook [persoon2] is hiervoor op beide gronden aansprakelijk, omdat zij van het doorzetten van potentiële klanten op de hoogte was en wist of behoorde te weten dat dit nadelig voor Nipparts zou kunnen zijn, terwijl zij tegen het handelen van [persoon1] geen actie heeft ondernomen;
- Het voorgaande geldt ook voor het aandragen door [persoon1] van bestaande klanten van Nipparts aan ACP, een (indirect) door [eiser1], [persoon1] en [persoon2] beheerste vennootschap.
- het ontbreken van verzekerde hoedanigheid;
- het ontbreken van deelnemingen in de zin van de polis;
- de omstandigheid dat de gestelde kosten van verweer niet (geheel) kosten van verweer tegen een aanspraak in de zin van de polis betreffen;
- de redelijkheid van de gestelde kosten;
- de uitsluitingsclausule ter zake van opzet en persoonlijke bevoordeling;
- de verplichting tot medewerking.
Artikel 5 Uitsluitingen
- [eiser1] wist ten tijde van het doorschuiven van (potentiële) klanten van Sator c.s. naar Molco en DSP – waartoe [persoon1] en [persoon2] gebruik maakten van informatie die hun uit hoofde van hun dienstverband met Sator c.s. bekend was – dat [persoon1] en [persoon2] bestuurders van Nipparts waren;
- [eiser1] was voorts op de hoogte van de financiële belangen van [persoon2] en [persoon1] bij Molco en DSP;
- [eiser1] wist ook dat de betrokkenheid van [persoon1] en [persoon2] bij Molco en DSP verborgen moest blijven;
- Omdat [eiser1] wist dat [persoon1] en [persoon2] geen eigenaar van Nipparts meer waren, moest hij er rekening mee houden dat het doorschuiven van (potentiële) klanten naar Molco en DSP niet in het belang van Nipparts was;
- [eiser1] wist dat Molco ten aanzien van de doorgeschoven (potentiële) klanten ten onrechte als agent van Nipparts werd gepresenteerd;
- [eiser1] heeft het onbehoorlijke handelen van [persoon1] jegens Nipparts actief bevorderd en hij is bij dit alles persoonlijk operationeel betrokken geweest;
- [eiser1] heeft via zijn vennootschap Whitehorse en samen met een vennootschap van [persoon1] en [persoon2] bewerkstelligd dat medewerkers van Nipparts een geldelijk belang kregen bij voor Nipparts nadelige werkzaamheden die erop gericht waren om (potentiële) klanten van Nipparts te bedienen vanuit de (indirect) door [eiser1], [persoon1] en [persoon2] beheerste vennootschap ACP.
zonderschade aan Sator c.s. toe te brengen. De constructie was er immers juist op gericht Molco en DSP te laten profiteren ten koste van Sator c.s. Schade van Sator c.s. is zo bezien dus het noodzakelijke gevolg van de door [eiser1] met [persoon2] en [persoon1] opgezette samenwerking. In het licht van de vaststaande feiten had het op de weg van [eiser1] gelegen om te onderbouwen dat dit in dit specifieke geval anders ligt. Hij heeft dat echter niet concreet betoogd, laat staan met feiten onderbouwd, ook niet in reactie op het expliciete betoog van HDI op dit punt (pleitaantekeningen onder 8.1). De enkele stelling van [eiser1] ter comparitie dat de constructie leidde tot een “win/win-situatie” waarvan ook Sator c.s. profiteerden is in het licht van de vaststaande feiten onvoldoende concreet. Als vaststaand moet dan ook worden aangenomen dat [eiser1] zich bewust is geweest van het feit dat zijn gedragingen, indien die het beoogde resultaat zouden hebben, zouden leiden tot schade van Sator c.s. Dat betekent dat sprake is geweest van opzet op de schade in de zin van de polis, zodat het beroep op de uitsluitingsclausule slaagt.
4.De beslissing
2537