ECLI:NL:RBROT:2015:2365

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 maart 2015
Publicatiedatum
3 april 2015
Zaaknummer
ROT 10/750230-14
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer en vervoer van 287 kilo cocaïne uit een container in de Rotterdamse Haven

Op 20 maart 2015 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de invoer van ongeveer 278 kilogram cocaïne via de Rotterdamse haven. De verdachte, die ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd was, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. G.N. Weski. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland, alsook het voorhanden hebben van voorwerpen en vervoermiddelen die bestemd waren voor het plegen van dit feit. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van zes jaar.

Tijdens de zitting op 6 maart 2015 werd het bewijs tegen de verdachte gepresenteerd, waaronder verklaringen van medeverdachten en de vondst van cocaïne in sporttassen in een busje waarin de verdachte zich bevond. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met zijn medeverdachten handelingen had verricht die gericht waren op de invoer van de cocaïne. De rechtbank verwierp het verweer van de raadsman dat de verdachte geen wetenschap had van de inhoud van de tassen, en concludeerde dat de verdachte zich bewust was van de illegale activiteiten.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van 36 maanden op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een onmisbare, maar niet leidende rol had gespeeld in de invoer van de cocaïne en dat er geen aanwijzingen waren dat hij deel uitmaakte van een crimineel samenwerkingsverband. De in beslag genomen Nokia GSM werd verbeurd verklaard als bijkomende straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer: 10/750230-14
Datum uitspraak: 20 maart 2015
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [plaats] op [datum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
raadsman mr. G.N. Weski, advocaat te Rotterdam.

ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 6 maart 2015.

TENLASTELEGGING

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

EIS OFFICIER VAN JUSTITIE

De officier van justitie mr. M.A. Boheur heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar met aftrek van voorarrest.

BEWEZENVERKLARING

Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1. primair.
hij op 26 november 2014 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 278 kilogram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in de periode van
25 november 2014tot en met 26 november 2014 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland brengen van een (handels)hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en te bevorderen,
- voorwerpen en vervoermiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit
hebbende/is verdachte en/of (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s):
- met een op zijn, medeverdachtes, naam gestelde toegangspas die toegang gaf tot het terrein van de ECT Delta Terminal Maasvlakte en tot welk gebruik hij, verdachte, en/of zijn medeverdachten niet gerechtigd waren, zich de toegang verschaft tot voornoemde Terminal, en
- vervolgens in een auto onbevoegd het terrein van de Delta Terminal Maasvlakte opgereden, althans betreden, en
- ( ongebruikt) zegellood en een helm en (werk)handschoenen en (een) veiligheidsvest(en) en een kniptang en breekijzers en betonscharen en mobiele (organisatie)telefoons voorhanden gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

BEWIJSMOTIVERING

De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De bewijsmiddelen en de voor de bewezenverklaring redengevende inhoud daarvan zijn weergegeven in de aan dit vonnis gehechte bijlage II. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

STRAFBAARHEID FEITEN

De bewezen feiten leveren op:

1 primair Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

2. Medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen, voorwerpen en vervoermiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

BEWIJSVERWEER

Salduz en Navone van het EHRM
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte bij de politie steeds zonder bijstand van een advocaat is gehoord en dat daarmee volgens recente uitspraken is gehandeld in strijd met artikel 6 lid 3 van het EVRM.
De raadsman heeft daarbij onder meer de Salduz rechtspraak aangehaald, het arrest van 23 oktober 2013 in de zaak Navone tegen Monaco en de richtlijn van de Europese Unie van 22 oktober 2013 (ri 2013/48) waarin expliciet is opgenomen het recht van de verdachte op rechtsbijstand tijdens het politieverhoor.
De raadsman heeft bepleit dat de verslagen van de verhoren van de verdachte dienen te worden uitgesloten voor het bewijs.
De rechtbank overweegt als volgt.
De door de raadsman aangehaalde richtlijn van de Europese Unie waarin expliciet het recht van de verdachte op rechtsbijstand tijdens het politieverhoor is opgenomen, is in Nederland nog niet geïmplementeerd; Nederland heeft hiervoor tot uiterlijk 27 november 2016 de tijd gekregen.
Derhalve geldt op dit moment als beoordelingskader de huidige jurisprudentie van de Hoge Raad.
De Hoge Raad heeft uit de rechtspraak van het EHRM afgeleid dat een verdachte die door de politie is aangehouden, aan artikel 6 EVRM een aanspraak op rechtsbijstand kan ontlenen die inhoudt dat hem de gelegenheid wordt geboden om voorafgaand aan het verhoor door de politie aangaande zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit een advocaat te raadplegen.
Dit is in deze zaak wel gebeurd, en is overigens ook niet betwist door de raadsman.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat er geen sprake is van een schending van de normen die thans kunnen worden afgeleid uit het Salduz-arrest van het EHRM en de arresten van de Hoge Raad die ten behoeve van de verdere uitleg van de betekenis van dit arrest voor de Nederlandse strafrechtspleging zijn gewezen.
De (verslagen van de) verhoren van de verdachte bij de politie kunnen (en zullen) derhalve worden gebezigd voor het bewijs.

NADERE BEWIJSOVERWEGINGEN

De raadsman heeft betoogd dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. Niet kan worden bewezen dat de verdachte enige handelingen heeft verricht ter zake van de invoer van de cocaïne en in relatie tot de tassen en de inhoud daarvan of dat hij enige voorbereidings- of uitvoeringshandelingen heeft verricht ten aanzien van het ten laste gelegde, dan wel dat hij enige wetenschap heeft gehad van de cocaïne die zich in die tassen uit de container bevond.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Op 26 november 2014 wordt de verdachte, samen met twee anderen, medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], in een wit busje aangehouden. In die bus liggen 8 sporttassen met daarin in totaal 280 pakketten, die 278 kilogram cocaïne bleken te bevatten.
Eerder die ochtend zijn de inzittenden van het busje met zijn drieën in dat busje het ECT haventerrein opgereden, waarbij gebruik werd gemaakt van de toegangspas van [medeverdachte 1]. Door personeel van het haventerrein is gezien dat er sporttassen in het witte busje worden gegooid.
Medeverdachte [medeverdachte 1] was in het bezit van een notitie met daarop de stackpositie van een container. De bewuste container bleek dozen te bevatten met noten en was via Chili en Panama naar Rotterdam vervoerd. Een drugshond heeft bij die container positief gereageerd op de aanwezigheid van cocaïne. Tussen de lading wordt een open ruimte gezien waar de sporttassen verborgen konden worden.
De container is afgesloten met een oranje loodzegel, eindigend op 55, terwijl naast de container een doorgeknipt geel zegel ligt, alsook het sluitstuk van het zegel met nummer 55. In het busje waarin verdachte zich bevond, wordt een vergelijkbaar zegel, met het zelfde serienummer, maar eindigend op 56, aangetroffen. In de woning van de verdachte worden nog twee vergelijkbare zegels met dat serienummer, eindigend op 53 en 54, gevonden.
Bij de medeverdachte [medeverdachte 2] en in het busje worden telefoons aangetroffen, waarin over en weer elkaars nummer stond voorgeprogrammeerd. In het busje worden naast het loodzegel meerdere breekvoorwerpen aangetroffen. Het busje was een paar dagen daarvoor op naam van medeverdachte [medeverdachte 1] gezet.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat ze met zijn drieën waren, twee van hen werkten in de haven en de derde was de waakhond.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het bovenstaande, in onderlinge samenhang bezien, dat de verdachte welbewust en in nauwe en bewuste samenwerking met zijn medeverdachten handelingen heeft verricht die waren gericht op het binnen het grondgebied van Nederland brengen van de cocaïne in de ruime betekenis die artikel 1, vierde lid Opiumwet daar aan geeft.
Wat de stelling van de raadsman betreft dat de verdachte geen wetenschap heeft gehad van de inhoud van de tassen die zich in de container bevonden, overweegt de rechtbank als volgt.
De drie verdachten zijn in de vroege ochtend, in het bezit van breekvoorwerpen en loodzegels, naar een afgesloten haventerrein gegaan waar zij niet werken, en niets te zoeken hebben. Zij zijn hier onbevoegd aanwezig geweest. Eén van hen, [medeverdachte 1], is in het bezit van de stackpositie van een container, afkomstig uit een Zuid-Amerikaans land.
Er is een container opengebroken, daar zijn sporttassen uitgehaald en in de auto gelegd, vervolgens is een nieuw loodzegel aangebracht.
Gelet op deze gang van zaken moeten de verdachten hebben geweten dat hetgeen zij daar deden illegaal van aard was en te maken had met de invoer van cocaïne. Het is een feit van algemene bekendheid dat cocaïne in het bijzonder vanuit Zuid-Amerika via containers in de Rotterdamse haven Nederland wordt ingevoerd. Tevens komt het vaak voor dat deze cocaïne in sporttassen achter de deur van een container wordt klaargezet. Zeker de verdachte, die zelf in de haven werkzaam is geweest, heeft dit moeten weten. Daar komt bij dat de verdachte verklaard heeft dat hij (tevoren) niet wist dat het om 300 kilo ging. Deze verklaring duidt erop dat hij wel wist dat het om een partij cocaïne ging die zij zouden ophalen, maar dat hij dacht dat het daarbij om een kleinere hoeveelheid zou gaan. Dit verweer vindt zijn verwerping voorts in de vaststelling dat verdachte ter plaatse met twee medeverdachten de sporttassen heeft ingeladen, zodat hij reeds om die reden bekend was met de (globale) omvang van de partij cocaïne. Voorts zijn de verdachten na betrapping op de vlucht geslagen en hebben zij er alles aan gedaan om uit handen van de politie te blijven. Dit duidt er eveneens op dat zij zich volledig bewust moeten zijn geweest van de (omvang van de) verboden lading die zij bij zich hadden.
Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat de verdachte wist dat zich in de tassen uit die container cocaïne bevond.
Dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten heeft gehandeld, blijkt niet alleen uit het feit dat alle hiervoor genoemde handelingen in elkaars aanwezigheid en nabijheid (en dus ‘gezamenlijk’) hebben plaatsgevonden, maar ook uit het feit dat een ieder daaraan een wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Naast het gezamenlijk uithalen en overladen van de tassen, heeft de bijdrage van de verdachte heeft in ieder geval bestaan uit het leveren van een loodzegel dat (deels) op de opengebroken container is aangetroffen.

STRAFBAARHEID VERDACHTE

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

STRAFMOTIVERING

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen zijn medeverdachten via de Rotterdamse haven ongeveer 278 kilogram cocaïne in Nederland ingevoerd, verder vervoerd en voorbereidingshandelingen daartoe verricht.
Door de invoer van een dergelijke hoeveelheid cocaïne heeft de verdachte zich begeven op het terrein van de grootschalige internationale handel in verdovende middelen. Hij heeft aldus een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit. Door harddrugs wordt de volksgezondheid ernstig bedreigd. Feiten als deze brengen bovendien onrust voor de samenleving met zich en zijn maatschappelijk gezien onaanvaardbaar. Tenslotte leiden harddrugs veelal, direct en indirect, tot vele andere vormen van criminaliteit, waaronder ernstige geweldscriminaliteit. De verdachte heeft hiervoor kennelijk geen oog gehad en was slechts uit op eigen financieel gewin.
Op een dergelijk feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van geruime duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het voordeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij, zoals blijkt uit op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 februari 2015, niet recent is veroordeeld, en evenmin eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Reclassering Nederland, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 31 december 2014. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte beroept zich tijdens het gesprek op zijn zwijgrecht. Uit het gesprek komen enkele psychosociale problemen naar voren. Hij heeft blijvend letsel aan zijn handen en heeft hierdoor een conflict gekregen op zijn werk. Naar aanleiding hiervan heeft hij zijn ontslag gekregen. De verdachte heeft op dit moment geen inkomen en heeft een persoonlijke lening, die tot aan de preventieve hechtenis maandelijks werd afgelost. De verdachte leefde van zijn spaargeld. Hij gebruikt af en toe cocaïne, maar ontkent afhankelijkheid of verslaving. Wij krijgen slecht zicht op het sociaal netwerk van hem. Een (lange) detentiestraf zal hoogstwaarschijnlijk leiden tot verlies van zijn woning en financiële problemen. De verdachte heeft geen hulpvragen. Aangezien de verdachte zich beroept op zijn zwijgrecht is het moeizaam een inschatting te maken van het recidiverisico.
Gelet op het vorenstaande en in aanmerking genomen de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, wijkt de rechtbank af van de eis van de officier van justitie. In dit verband is rekening gehouden met de omstandigheid dat niet is gebleken dat de verdachte deel uitmaakt van een opererend crimineel samenwerkingsverband en dat slechts één enkel transport is bewezenverklaard. Daarnaast heeft de rechtbank ten gunste van de verdachte acht geslagen op de omstandigheid dat hij met zijn handelen weliswaar een onmisbare, maar niet een leidinggevende of bepalende rol heeft gespeeld. De verdachte heeft eenmalig een (wezenlijke) bijdrage geleverd aan de onderhavige invoer van drugs en lijkt verder geen enkele band te hebben met de overige daarvoor verantwoordelijke personen. Tegenover dit eenmalige handelen stond een, gezien in het licht van de waarde van de totale hoeveelheid cocaïne, eenmalige, relatief beperkte beloning. Ook weegt de rechtbank mee dat er sprake lijkt te zijn van situationeel handelen door de verdachte, dat werd bepaald door zijn financiële situatie ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
De rechtbank is - alles overwegende - van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.

IN BESLAG GENOMEN VOORWERPEN

De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen Nokia GSM (G4775822) verbeurd te verklaren. Die verbeurdverklaring zal worden opgelegd als bijkomende straf voor feit 1 primair en 2.
De rechtbank zal de in beslag genomen Nokia GSM verbeurd verklaren.
Het voorwerp behoort aan de verdachte toe en het bewezen feit is met behulp van dit voorwerp voorbereid en begaan.

TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

Gelet is op de artikelen de 33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 10 en 10a van de Opiumwet.

BESLISSING

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
zesendertig (36) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor feit 1 primair en 2 een Nokia GSM (G4775822).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C. Laukens, voorzitter,
en mrs. W.A.F. Damen en K.T. van Barneveld, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J. Grootendorst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 maart 2015.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I bij vonnis van 20 maart 2015.

TEKST TENLASTELEGGING.

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 26 november 2014 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld
in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 278 kilogram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 5 Opiumwet
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 november 2014 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk
aanwezig heeft gehad, ongeveer 278 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van
een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid
van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 oktober 2014 tot en met 26 november 2014
te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet,
te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van
een (handels)hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te
plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen
tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden
had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven
bedoelde feit
hebbende/is verdachte en/of (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s):
- met een op zijn, (mede)verdachtes, naam gestelde toegangspas die
toegang gaf tot het terrein van de ECT Delta Terminal Maasvlakte en tot
welk gebruik hij, verdachte, en/of zijn medeverdachte(n) niet gerechtigd
was/waren, zich de toegang verschaft tot voornoemde Terminal, en/of
- ( vervolgens) in een auto (onbevoegd) het terrein van de Delta Terminal
Maasvlakte opgereden, althans betreden, en/of
- afspraken gemaakt en/of informatie uitgewisseld met één of meer van zijn/hun
mededader(s) met betrekking tot het uithalen en/of verstrekken en/of
vervoeren van die cocaïne, en/of
- ( ongebruikt) zegellood en/of een helm en/of (werk)handschoenen en/of (een)
veiligheidsvest(en) en/of een kniptang en/of klimtuig en/of een
telescoopladder en/of (een) breekijzer(s) en/of (een) betonscha(a)r(en)
en/of één of meer mobiele (organisatie)telefoons voorhanden gehad;
art 10a lid 1 ahf/sub 1 alinea Opiumwet
art 10a lid 1 ahf/sub 2 alinea Opiumwet
art 10a lid 1 ahf/sub 3 alinea Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet