In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 3 april 2015, gaat het om een geschil tussen [eiseres], werkzaam als interieurverzorgster, en [handelsnaam gedaagde], haar werkgever. [eiseres] was oorspronkelijk in dienst bij Schoonkantoor.nl en werd na een contractwisseling tewerkgesteld door [handelsnaam gedaagde]. Bij de nieuwe arbeidsovereenkomst werd een proeftijdbeding opgenomen, wat [eiseres] betwistte. Ze vorderde betaling van achterstallig loon, omdat zij meende dat het proeftijdbeding nietig was op grond van de cao, die verbiedt om een proeftijd overeen te komen bij contractwisseling.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat [handelsnaam gedaagde] niet ter zitting is verschenen en dat [eiseres] haar stellingen met bewijs heeft onderbouwd. De rechter oordeelde dat het proeftijdbeding inderdaad nietig was, omdat de cao dit niet toestaat. Hierdoor bleef de arbeidsovereenkomst van [eiseres] na de opzegging van 23 augustus 2013 voortduren. De vordering van [eiseres] tot betaling van het achterstallige loon werd toegewezen, met een matiging van de wettelijke verhoging tot 10%.
De kantonrechter veroordeelde [handelsnaam gedaagde] om het achterstallige loon van € 609,41 bruto per maand te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente en de proceskosten. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.