ECLI:NL:RBROT:2015:2305

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 april 2015
Publicatiedatum
2 april 2015
Zaaknummer
3524694 CV EXPL 14-50571
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis over de rechtsgeldigheid van een proeftijdbeding in een arbeidsovereenkomst na contractwisseling

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 3 april 2015, gaat het om een geschil tussen [eiseres], werkzaam als interieurverzorgster, en [handelsnaam gedaagde], haar werkgever. [eiseres] was oorspronkelijk in dienst bij Schoonkantoor.nl en werd na een contractwisseling tewerkgesteld door [handelsnaam gedaagde]. Bij de nieuwe arbeidsovereenkomst werd een proeftijdbeding opgenomen, wat [eiseres] betwistte. Ze vorderde betaling van achterstallig loon, omdat zij meende dat het proeftijdbeding nietig was op grond van de cao, die verbiedt om een proeftijd overeen te komen bij contractwisseling.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [handelsnaam gedaagde] niet ter zitting is verschenen en dat [eiseres] haar stellingen met bewijs heeft onderbouwd. De rechter oordeelde dat het proeftijdbeding inderdaad nietig was, omdat de cao dit niet toestaat. Hierdoor bleef de arbeidsovereenkomst van [eiseres] na de opzegging van 23 augustus 2013 voortduren. De vordering van [eiseres] tot betaling van het achterstallige loon werd toegewezen, met een matiging van de wettelijke verhoging tot 10%.

De kantonrechter veroordeelde [handelsnaam gedaagde] om het achterstallige loon van € 609,41 bruto per maand te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente en de proceskosten. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 3524694 CV EXPL 14-50571
uitspraak: 3 april 2015
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Rotterdam,
eiseres, hierna te noemen: [eiseres],
gemachtigde: mr. M. Hartkoorn,
tegen
[gedaagde]h.o.d.n.
[handelsnaam gedaagde],
wonende te Lelystad
gedaagde, hierna te noemen: [gedaagde],
procederende in persoon.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende processtukken:
  • het exploot van dagvaarding van 6 oktober 2014, met producties;
  • de schriftelijke reactie van [gedaagde], met stukken;
  • het vonnis d.d. 11 december 2014, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • het proces-verbaal van de op 26 februari 2015 gehouden comparitie van partijen.

2.De vaststaande feiten

2.1.
[eiseres] treedt op 13 april 2011, op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en later voor onbepaalde tijd in dienst bij Schoonkantoor.nl (hierna: Schoonkantoor) als interieurverzorgster voor 20 uur per week. Op de arbeidsovereenkomst is van toepassing de cao in het schoonmaak- en glazenwassersbedrijf.
2.2.
[eiseres] wordt door Schoonkantoor tewerkgesteld op drie projecten, waaronder het project Appco Group Nederland (hierna te noemen: Appco).
2.3.
Met ingang van 1 juli 2013 gaat het project Appco van Schoonkantoor.nl over op [handelsnaam gedaagde].
2.4.
Vanwege de overgang van het project biedt [handelsnaam gedaagde] overeenkomstig artikel 28 van de cao, aan [eiseres] een nieuwe arbeidsovereenkomst aan. In de schriftelijke arbeidsovereenkomst, ondertekend op 1 juli 2013, staat in artikel 1 dat [eiseres] per 1 juli 2013 voor onbepaalde tijd in dienst treedt. In artikel 2 staat dat een proeftijd geldt van twee maanden. Artikel 4 bepaalt dat [eiseres] een salaris ontvangt van € 609,41 bruto per maand.
2.5.
[handelsnaam gedaagde] schrijft bij brief van 23 augustus 2013 aan [eiseres] dat de arbeidsovereenkomst binnen de proeftijd wordt beëindigd vanwege disfunctioneren.
2.6.
Bij email van 2 september 2013 schrijft [eiseres] aan [handelsnaam gedaagde] dat zij het niet eens is met het ontslag en dat zij zich beschikbaar houdt voor het verrichten van werkzaamheden.
2.7.
[handelsnaam gedaagde] is bij brief van 10 juni 2014 door de gemachtigde van [eiseres] gesommeerd tot betaling van het achterstallig loon. Voorts is aan [handelsnaam gedaagde] bericht dat [eiseres] zich beschikbaar houdt voor het verrichten van werkzaamheden.
2.8.
Op 16 juli 2014 schrijft [handelsnaam gedaagde] bij email aan de gemachtigde het niet eens te zijn met de vordering, waarbij wordt aangegeven dat een en ander wordt uitgezocht.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij dagvaarding bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [handelsnaam gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen het achterstallig loon van € 609,41 bruto per maand, vanaf september 2013 tot aan het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en wettelijke rente, met veroordeling van [handelsnaam gedaagde] in de kosten van het geding.
3.2
Aan haar vordering legt [eiseres] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag. Het proeftijdbeding in de arbeidsovereenkomst is nietig. Op grond van de cao is het bij een contractwisseling niet toegestaan om in de nieuwe arbeidsovereenkomst een proeftijd overeen te komen. Bij email van 2 september 2013 is de nietigheid van het ontslag ingeroepen. [eiseres] roept juridische bijstand in, maar dat komt, buiten de schuld van [eiseres] om, traag op gang. Daardoor is zij genoodzaakt om een andere advocaat in te schakelen. Haar advocaat sommeert [handelsnaam gedaagde] een aantal malen tot betaling, echter zonder succes.
3.3.
[handelsnaam gedaagde] voert verweer en betwist dat partijen niet rechtsgeldig een proeftijd konden overeenkomen nu [eiseres] bij haar vorige werkgever was ontslagen. Artikel 38 van cao is dan niet van toepassing. Voorts stelt [handelsnaam gedaagde] dat [eiseres] meerdere malen is aangesproken op de kwaliteit van haar werk. Omdat dit niet tot verbetering heeft geleid is zij in de proeftijd ontslagen.
3.4.
Op de overige stellingen van partijen wordt bij de beoordeling nader ingegaan.

4.De beoordeling van de vordering

4.1.
Tussen partijen is in geschil of het proeftijdbeding in de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is.
4.2.
[handelsnaam gedaagde] betwist niet dat in een geval als de onderhavige, waar het gaat om de verplichtingen ten aanzien van werknemers in het geval van een contractwissel van een schoonmaakproject, artikel 38 van de cao van toepassing. Evenmin betwist [handelsnaam gedaagde] dat het ingevolge artikel 38 van de cao niet is toegestaan om in de arbeidsovereenkomst van de overgaande werknemers een proeftijdbeding overeen te komen.
4.3.
Het verweer van [handelsnaam gedaagde] dat artikel 38 van de cao in dit geval toepassing mist faalt. Ter comparitie van partijen heeft [eiseres] haar stelling, dat zij ten tijde van de contractwissel in dienst was bij Schoonkantoor, nader onderbouwd. Zo blijkt uit de door haar overgelegde loonstrook dat zij, anders dan [handelsnaam gedaagde] stelt, ten tijde van de contractwissel voor onbepaalde tijd in dienst was bij Schoonkantoor.nl voor het project Appco. [handelsnaam gedaagde] is niet ter zitting verschenen en heeft deze nadere onderbouwing niet weerlegd. Dit verweer van [handelsnaam gedaagde] wordt verworpen en uitgegaan wordt van de juistheid van hetgeen [eiseres] stelt.
Op grond van artikel 38 cao is het proeftijdbeding van twee maanden daarom nietig. Dit wordt niet anders in het geval dat [eiseres], hetgeen zij betwist, voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst de arbeidsovereenkomst door een advocaat zou hebben laten controleren.
4.4.
Op grond van het vorenstaande heeft de opzegging van 23 augustus 2013 geen effect gesorteerd en duurt de arbeidsovereenkomst na die tijd voort.
4.5.
[handelsnaam gedaagde] betwist niet dat [eiseres] zich na 23 augustus 2013 beschikbaar heeft gehouden voor het verrichten van haar werkzaamheden en dat zij tot op heden nog geen nieuwe dienstbetrekking heeft gevonden voor de uren dat zij werkzaam was op het project Appco.
4.6.
Op grond van het vorenstaande is de vordering tot betaling van het achterstallig loon van € 609,41 bruto per maand vanaf de maand september 2013 tot aan de datum dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, toewijsbaar.
4.7.
Gezien de omstandigheden van het geval bestaat aanleiding de vordering tot betaling van de wettelijke verhoging, als bedoeld in artikel 7:625 BW, te matigen tot 10%.
4.8.
De vordering tot vergoeding van de wettelijke rente is toewijsbaar nu deze op de wet is gegrond en niet door [handelsnaam gedaagde] is weersproken.
4.9.
[handelsnaam gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van deze procedure.

5.De beslissing

De kantonrechter:
- veroordeelt [handelsnaam gedaagde] om aan [eiseres] tegen kwijting te betalen het achterstallige loon van
€ 609,41 bruto per maand, vanaf de maand september 2013 tot aan de datum dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging, als bedoeld in artikel 7:625 BW, beperkt tot 10%, en de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt [handelsnaam gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres]
vastgesteld op:
€ 70,35 te weten 75% van de dagvaardingskosten, voor welk bedrag [handelsnaam gedaagde] van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) een nota met betaalinstructies ontvangt, alsmede
€ 200,00 aan salaris voor haar gemachtigde,
€ 23,45 aan resterende dagvaardingskosten en
€ 77,00 voor het door [eiseres] verschuldigde en door haar gemachtigde betaalde griffierecht, van welke bedragen het totaal rechtstreeks aan die gemachtigde dient te worden voldaan;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Heevel en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
918