ECLI:NL:RBROT:2015:2242

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 april 2015
Publicatiedatum
31 maart 2015
Zaaknummer
ROT 14-2715
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan strandpaviljoen wegens overtredingen Warenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 april 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en een strandpaviljoen. De zaak betreft de opgelegde bestuurlijke boetes aan het strandpaviljoen, die voortvloeien uit inspecties op 1 en 22 augustus 2013. Tijdens deze inspecties zijn diverse overtredingen van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen vastgesteld. De minister had eerder een boete van € 1.837,50 en een boete van € 3.412,50 opgelegd, welke door het strandpaviljoen werden betwist. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, voerde aan dat de boetes gematigd moesten worden vanwege schade die zij had geleden als gevolg van publicaties van de minister over een sluiting van het paviljoen. De rechtbank oordeelde echter dat de opgelegde boetes correct waren vastgesteld en dat er geen verband bestond tussen de publicaties en de boetebeschikkingen. De rechtbank concludeerde dat de gestelde schade geen grond vormde voor matiging van de boetes. Het beroep van het strandpaviljoen werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 14/2715

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 april 2015 in de zaak tussen

[bedrijfsnaam], te[adres], eiseres,
gemachtigde: mr. J. Jaab,
en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder,

gemachtigde: T.B. Klaasse LL.B.

Procesverloop

Bij besluit van 6 maart 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 27 september 2013 waarbij haar een boete is opgelegd van
€ 1.837,50 (primair besluit I) en tegen het besluit van 27 september 2013 waarbij haar een boete is opgelegd van € 3.412,50 (primair besluit II) ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2015. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De boetes zijn opgelegd wegens, kort gezegd, diverse bij inspecties op 1 en 22 augustus 2013 in het door eiseres geëxploiteerde strandpaviljoen geconstateerde overtredingen van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen, bijlage II van de Verordening (EG) 852/2004 en de Verordening (EG) 178/2002. Eiseres voert aan dat de opgelegde boetes gematigd moeten worden, omdat zij schade heeft geleden als gevolg van een persbericht en een twitterbericht (de publicaties) van verweerder over het eveneens op 22 augustus 2013 genomen besluit tot sluiting met onmiddellijke ingang. Ter zitting is namens eiseres toegelicht dat gemeten van 22 augustus 2013 tot 1 november 2013 en vergeleken met een jaar eerder, sprake is van € 45.888,- aan schade, terwijl bovendien de verkoopwaarde van de onderneming met € 165.000,- is gedaald. Verweerder heeft betoogd dat er geen verband bestaat tussen de publicaties en de boete-beschikkingen.
2. De rechtbank stelt voorop dat de boetebedragen zijn vastgesteld overeenkomstig het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten en de bijbehorende bijlage. Op grond van artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht legt, indien – zoals in dit geval – de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is. Naar het oordeel van de rechtbank doet deze situatie zich niet voor. Doorslaggevend is daarbij dat het persbericht dat tot de gestelde schade zou hebben geleid, betrekking had op het door eiseres niet aangevochten besluit tot sluiting en niet op de boetebesluiten. De gestelde schade kan daarom geen grond vormen voor matiging van de boetes.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. P.G.J. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Geerink-van Loon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 april 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de het College van Beroep voor het bedrijfsleven.