Rechtbank Rotterdam
Parketnummer: 10/660259-07
Datum uitspraak: 24 maart 2015
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte 1],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres:
[adres],
raadsman mr. M.R. Kok, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 10 maart 2015.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. H.E. Rebel heeft gerekwireerd tot:
- vrijspraak van het onder 5 ten laste gelegde;
- bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest.
Het onder 5 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Nu zowel de raadsman als de officier ten aanzien van dit feit tot vrijspraak hebben geconcludeerd, zal dit niet verder worden gemotiveerd.
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen gelegen in de periode van 01 januari 2006 tot en met 30 oktober 2007, te Rotterdam, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een hoeveelheid contant geld voorhanden heeft gehad en de herkomst, heeft verhuld, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp afkomstig was uit enig misdrijf;
2.
hij in de periode van
17 augustus 2007tot en met 11 september 2007 te Rotterdam, en te Antwerpen, meermalen telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen telkens door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid [benadeelde] heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen,
immersheeft verdachte telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en in strijd met de waarheid zich voorgedaan als de rechtmatige eigenaar van een creditcard op naam van [cardhouder], cardnummer [x] en vervolgens met genoemde creditcard telkens geldtransacties verricht, waardoor het voornoemde bedrijf telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
3.
hij op 30 oktober 2007 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 4,6 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
hij op 30 oktober 2007 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [adres] een hoeveelheid van in totaal ongeveer 439,80 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan ook worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De bewijsmiddelen en de voor de bewezenverklaring redengevende inhoud daarvan zijn weergegeven in de aan dit vonnis gehechte bijlage II. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Ten aanzien van feit 1
Inleiding
In de slaapkamer van de verdachte is een geldbedrag aangetroffen ter waarde van €231.705,-. De officier van justitie heeft de verdachte vervolgd voor witwassen als bedoeld in artikel 420bis, eerste lid, aanhef en onder b van het Wetboek van Strafrecht (Sr.), kort gezegd het bezitten van geld dat van misdaad afkomstig is. Ter terechtzitting, mede naar aanleiding van de aldaar afgelegde verklaring van de verdachte, heeft de officier van justitie de tenlastelegging gewijzigd zodat aan de verdachte ook het witwassen als bedoeld in artikel 420bis, eerste lid, aanhef en onder a Sr. wordt verweten, kort gezegd, het verhullen van de herkomst van dat geld.
Standpunt verdediging
De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak van het ten laste gelegde witwassen bepleit, omdat het aangetroffen geld niet van misdrijf afkomstig is. De verdachte heeft het geld verdiend met voetballen, in België bij [Belgische voetbalclub] en in Nederland bij [Nederlandse voetbalclub] en verder bij enkele Nederlandse amateurclubs. De verdachte heeft contant uitbetaalde winstpremies en tekengelden over de loop der jaren gespaard als een vorm van pensioenvoorziening. Dit blijkt ook uit verklaringen in het dossier. De raadsman heeft ter terechtzitting voorts een stuk overgelegd dat een kopie is van een artikel, inhoudende, kort gezegd, dat in het Belgische professionele voetbal veel zwart geld in omloop was, in de periode dat de verdachte daar voetbalde.
Beoordeling
Op 30 oktober 2007 is in een rieten mand en onder het bed in de slaapkamer van de woning waar de verdachte verbleef een contant geldbedrag (in kleine coupures) van € 231.705,-- aangetroffen.
De verdachte heeft hierover, tijdens zijn eerste verhoor bij de politie op 30 oktober 2007, verklaard, dat hij vroeger profvoetballer was geweest en een hoop zwart had gewerkt. Met het voetbal heeft hij ongeveer 150.000 euro verdiend, ook zwart.
Bij de rechter-commissaris heeft de verdachte deze verklaring herhaald en aangevuld:
Ten aanzien van het bedrag van 231.705 euro heb ik al verklaard dat dat geld van mij was. Het was voor mij een soort pensioenvoorziening. Het geld dat ik verdiend had bij het voetballen. Ik heb tot ongeveer 1994 gespeeld bij [Belgische voetbalclub]. Daarmee heb ik een bedrag van omgerekend 150.000 euro verdiend. Dat was in zekere zin zwart geld. Naast die 150.000 euro bestaat het totaalbedrag ook nog uit drie maal 15.000 euro die ik bij amateurclubs heb verdiend.
Ter terechtzitting, tenslotte, heeft de verdachte nog verklaard, dat hij ook bij [Nederlandse voetbalclub] (voor een deel) contant werd uitbetaald en wel tot een bedrag van ongeveer € 34.000,-. Al deze bedragen, inclusief enkele leningen, verklaren het totaal van het aangetroffen geld. De verdachte heeft verder verklaard, dat hij dit geld niet bij de belasting heeft opgegeven. Hij heeft steeds geleefd van het geld dat de clubs hem per bank uitbetaalden. Het contant uitbetaalde geld heeft hij gespaard.
Deze verklaringen vinden steun in het dossier en in het verhandelde ter zitting. Meer in het bijzonder wat betreft verdachtes carrière als professionele voetballer en voor zover is gebleken dat de verdachte bij [Belgische voetbalclub] blijkens de afgedragen verzekeringspremies, in België een legaal inkomen heeft genoten tot een totaal van ongeveer € 39.000,-. Gelet hierop, gelet op verdachtes verklaringen dat het om zwartgeld ging, gelet op ontbrekende aanwijzingen voor het tegendeel en gelet op de verklaringen c.q. het standpunt van de verdachte ter terechtzitting dat het geld vrijwel volledig afkomstig is van contante betalingen, dat hij daar geen belasting over heeft betaald en dat hij het niet aan de fiscus heeft opgegeven, acht de rechtbank dan ook bewezen dat het geld is verkregen door enig fiscaal delict en dat de verdachte dat heeft geweten. De rechtbank acht tevens bewezen dat hij de herkomst van dat geld heeft verhuld door dit geld contant te houden.
Standpunt verdediging
De raadsman van de verdachte heeft subsidiair ontslag van alle rechtsvervolging bepleit, nu – voor zover al sprake zou zijn van enig misdrijf – het een geldbedrag uit eigen misdrijf betreft en de verdachte geen handeling heeft verricht die gericht is op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat geldbedrag. De verdachte heeft het geld in de tenlastegelegde periode enkel voorhanden gehad op zijn verblijfsadressen bij zijn moeder dan wel bij zijn vriendin. Hij heeft geen handelingen verricht die gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van een eventuele criminele herkomst van het geld (GHAMS:2014:667 en HR:2014:1237).
Beoordeling
Gelet op de inrichting van de tenlastelegging is het verweer te beschouwen als een bewijsverweer, maar nu het een verkapte kwalificatiekwestie betreft, zal de rechtbank het verweer hier bespreken.
Zoals hiervoor reeds is overwogen, acht de rechtbank bewezen dat een gedeelte van het aangetroffen geldbedrag afkomstig is uit een fiscaal delict en daarmee verkregen uit eigen misdrijf. De verdediging wordt niet gevolgd in het verweer, dat geen sprake is van handelingen gericht op het daadwerkelijk verhullen van de criminele herkomst van dat geldbedrag.
Kenmerkend voor een fiscaal delict is immers dat men niet wil dat het geld zichtbaar is om zo te voorkomen dat hierover verantwoording dient te worden afgelegd. Het contant uitbetalen door de voetbalclubs van het geld en daarop volgend het in elk geval vanaf 1994 gedurende vele jaren contant houden van het geld, dient tezamen te worden aangemerkt als de verhullingshandeling. Weliswaar is de verhullingshandeling aangevangen buiten de tenlastegelegde periode (het is immers voorafgaand aan die periode contant uitbetaald door de diverse voetbalclubs), maar het duurt voort in de tenlastegelegde periode. Door het onzichtbaar te houden – en daarmee niet traceerbaar voor overheidsinstanties zoals de Belastingdienst – heeft de verdachte de criminele herkomst van het geld verhuld.
Het verweer wordt dan ook verworpen.
De bewezen feiten leveren op: