ECLI:NL:RBROT:2015:2066

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 maart 2015
Publicatiedatum
26 maart 2015
Zaaknummer
10/700181-14
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van moord en veroordeling voor doodslag na schietincident in Hoogvliet

In de zaak tegen de verdachte, geboren in 1986 op de Nederlandse Antillen en preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, heeft de rechtbank Rotterdam op 26 maart 2015 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van moord met voorbedachte raad, maar de rechtbank oordeelde dat de voorbedachte raad niet bewezen kon worden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte tijdens de uitvoering van zijn daad handelde in plotselinge hevige drift, ondanks dat hij tijd had om zich te beraden over het gebruik van het wapen. De feiten wezen op een spontane confrontatie met het slachtoffer, waarbij de verdachte het vuurwapen had meegenomen en dit in een worsteling had gebruikt. De rechtbank sprak de verdachte vrij van moord, maar veroordeelde hem wel voor doodslag, aangezien hij opzettelijk het slachtoffer had neergeschoten, wat leidde tot diens overlijden. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vijftien jaar op, met aftrek van voorarrest, en kende schadevergoedingen toe aan de benadeelde partijen. De rechtbank weegt de ernst van de feiten zwaar, vooral gezien de locatie en het tijdstip van het schietincident, dat plaatsvond in de nabijheid van basisscholen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 3
Parketnummer: 10/700181-14
Datum uitspraak: 26 maart 2015
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1986,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres en woonplaats 1],
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet.
Raadsvrouw mr. S. Ben Ahmed, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 maart 2015.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. M. Blom heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder 1 impliciet primair (moord) en 2 tenlastegelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren met aftrek van voorarrest;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1], met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] tot een bedrag van € 636,70 voor materiële schade en € 12.500,-- voor immateriële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
MOTIVERING VRIJSPRAAK
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het slachtoffer met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte een vuurwapen bij zich heeft gestoken, wetende dat de kans groot was dat hij het slachtoffer tegen het lijf zou lopen. De verdachte is met dit wapen op zak naar beneden gelopen, heeft het ter hand genomen, gericht op het slachtoffer en er vervolgens mee geschoten. Tijdens de daarop volgende worsteling heeft de verdachte tenslotte nog drie keer geschoten. Nu de schoten niet direct achter elkaar zijn afgevuurd heeft de verdachte volgens de officier van justitie zich tijdens zijn daad ook nog kunnen beraden. Van contra-indicaties die op het tegendeel van voorbedachte raad wijzen is volgens de officier van justitie geen sprake.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de impliciet primair ten laste gelegde moord. Zij heeft daartoe gesteld dat de voorbedachte raad niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, nu de verdachte niet de gelegenheid heeft gehad zich op zijn handelen en de gevolgen daarvan te beraden.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De vaststelling dat verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of al genomen besluit is weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar evenzeer moet gewicht worden toegekend aan bestaande contra-indicaties voor het bestaan van voorbedachte raad. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het derhalve bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting heeft de rechtbank het volgende vastgesteld. Op 28 maart 2014 zag de verdachte vanuit het raam van een woning op de derde verdieping aan de Lampreistraat te Hoogvliet het slachtoffer op straat staan. De verdachte en het slachtoffer hebben hierbij in woord en gebaar over en weer contact gehad. De verdachte heeft hierop de woning verlaten, waarbij hij een vuurwapen droeg in de achterzijde van zijn broeksband. De verdachte heeft dit wapen op enig moment uit zijn broeksband gehaald, kennelijk doorgeladen en ter hand genomen. Volgens de getuige [getuige 1] heeft de verdachte het portiek verlaten met het wapen in zijn hand. De confrontatie met het slachtoffer is vrijwel direct begonnen op het moment dat de verdachte het portiek verliet. De verdachte is onder meer aan zijn haren getrokken.
De verdachte is hierop met het wapen in zijn hand in de richting van het slachtoffer gelopen en heeft geschoten. Het slachtoffer heeft het wapen afgeweerd en is niet geraakt door dit schot. Hierna is een worsteling ontstaan tussen de verdachte en het slachtoffer waarbij zij zich hebben verplaatst naar de bosjes. Tijdens deze worsteling is nog drie keer geschoten. Het slachtoffer is tijdens een van deze schoten geraakt in zijn buik en als gevolg daarvan komen te overlijden.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de verdachte tijdens het naar beneden lopen met het wapen tijd heeft gehad om zich te beraden over het gebruik van het wapen. Dit vormt een belangrijke objectieve aanwijzing dat er met voorbedachte raad is gehandeld. Daarnaast geldt dat de verdachte zich in de dagen voor de schietpartij in de buurt van de school van de kinderen ophield en mogelijk heeft geanticipeerd op de mogelijkheid dat zijn ex-vriendin het latere slachtoffer er bij zou halen. Volgens de verdachte zou zijn
ex-vriendin één dag voor de schietpartij haar middelvinger naar de verdachte hebben opgestoken. Daarnaast blijkt uit tapgesprekken van na 28 maart 2014 dat de verdachte heeft verklaard dat hij het zat was.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er meerdere contra-indicaties voor het bestaan van voorbedachte raad. Diverse getuigen hebben verklaard dat zij die dag niets raars hebben gemerkt aan de verdachte. De verdachte heeft die dag zijn normale routine gevolgd. Hij zat regelmatig op het balkon van die woning om zijn kinderen op de school aan de overkant te zien en is er in die zin mogelijk niet speciaal voor gaan zitten om het slachtoffer te ontmoeten.
De rechtbank acht van groot belang dat de verdachte een juridische procedure was gestart voor omgangsrecht met zijn kinderen. Dit wijst op een intentie van verdachte om het geschil met zijn ex-partner (en haar vriend) over de kinderen niet met geweld te beslechten maar voor te leggen aan de rechter. De inzet van dreiging en geweld – kort voor de mondelinge behandeling van zijn verzoek – is daarmee immers niet verenigbaar. Een vooropgezet plan om de vriend van zijn ex-partner van het leven te beroven, zou de mogelijkheden van contactherstel met zijn kinderen zelfs reduceren tot nul.
Daarnaast zijn er aanwijzingen dat de verdachte door het slachtoffer naar beneden is geroepen. De confrontatie met het slachtoffer vond daarom (mede) plaats op initiatief van het slachtoffer.
De wijze waarop de verdachte na het schietincident het wapen heeft afgegeven aan [getuige 1] en het feit dat de verdachte tot zijn daad is gekomen op een plaats en tijdstip waar vele – deels met verdachte bekende – ooggetuigen aanwezig waren die hem als dader zouden kunnen aanwijzen, geeft naar het oordeel van de rechtbank evenmin blijk van een duidelijk vooropgezet plan van de verdachte.
Bovengenoemde feiten en omstandigheden wijzen juist in de richting van het tegendeel, namelijk dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift van de verdachte zijn opgekomen.
De rechtbank is van oordeel dat onder genoemde omstandigheden weliswaar aanwijzingen bestaan dat sprake was van voorbedachte raad, maar dat aan de contra-indicaties voor voorbedachte raad een zwaarder gewicht toekomt
Gelet op deze afweging en conclusie is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de impliciet primair ten laste gelegde moord.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair (doodslag) en 2 tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op
of omstreeks28 maart 2014 te Hoogvliet, gemeente Rotterdam
opzettelijk en met voorbedachten rade, althansopzettelijk
,een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte
opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg,
althansopzettelijk, met een vuurwapen
één of meerkogel
(s
)op
/in de buik, althanshet lichaam, van die [slachtoffer]
heeftafgevuurd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
hij op
of omstreeks28 maart 2014 te Hoogvliet, gemeente Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool, en de daarbij behorende munitie, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De bewijsmiddelen en de voor de bewezenverklaring redengevende inhoud daarvan zijn weergegeven in de aan dit vonnis gehechte bijlage II. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
STRAFBAARHEID FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
1. impliciet subsidiair)

DOODSLAG;

2.
HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID, VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE EN HET FEIT BEGAAN MET BETREKKING TOT EEN VUURWAPEN VAN CATEGORIE III

en

HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID, VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE.

De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 betoogd dat verdachte heeft gehandeld ter noodzakelijke verdediging van zijn lijf, omdat het slachtoffer een vuurwapen zou hebben willen gaan gebruiken. Verdachte zou hebben gehandeld uit noodweer en zou daarom moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in bijlage II, volgt dat de verdachte het portiek is uitgekomen met een geladen vuurwapen in zijn hand. Reeds om deze reden is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een noodweersituatie.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat het door de verdachte geschetste scenario, gezien de inhoud van het dossier, volstrekt onaannemelijk is. Niet alleen is bij het slachtoffer geen (vuur)wapen aangetroffen, ook wordt de door getuige [getuige 2] eerst op 30 oktober 2014 afgelegde verklaring dat twee mannen, voordat er eerste hulp werd verleend, de zakken van het slachtoffer hebben doorzocht en hierbij zijn wapen hebben meegenomen, door geen enkele getuigenverklaring ondersteund, terwijl de getuigen zich op dat moment veelal in de (directe) nabijheid van het slachtoffer bevonden. Een aantal van hen heeft eerste hulp verleend, dan wel heeft de gebeurtenissen vanaf hun direct boven de plaats van het misdrijf gelegen bovenwoning gevolgd.
De verdachte komt geen beroep op noodweer toe en het verweer faalt.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De bewezen geachte feiten zijn dus strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
Nu er geen sprake is geweest van een noodweersituatie komt verdachte evenmin een beroep op noodweerexces toe. De rechtbank verwerpt ook dit verweer.
Er is verder ook geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op klaarlichte dag de vriend van zijn ex-vriendin op straat neergeschoten op een plaats in de directe nabijheid van verschillende basisscholen en op een moment dat die scholen uitgingen. De verdachte was al enige tijd verwikkeld in een strijd met zijn ex-vriendin om een omgangsregeling voor zijn twee kinderen. De verdachte ging daarom vaak bij een vriend voor het raam kijken naar zijn kinderen die aan de overkant van de straat naar school gingen. Op de bewuste dag is het slachtoffer ook naar de school gekomen, nadat de ex-vriendin hem had bericht dat de verdachte weer aan het kijken was. De verdachte is naar buiten gekomen met een vuurwapen, waarna de situatie volledig uit de hand is gelopen. In het handgemeen met het slachtoffer heeft de verdachte uiteindelijk vier keer geschoten.
Het slachtoffer is door één kogel in zijn buik geraakt en ter plaatse aan zijn verwondingen overleden.
De verdachte heeft door zijn handelen de nabestaanden en vrienden van het slachtoffer groot en onherstelbaar leed berokkend. Dit blijkt ook uit de ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaringen van de broer van het slachtoffer en de vriendin van het slachtoffer. Tevens heeft de verdachte zijn eigen kinderen, die deels werden opgevoed door het slachtoffer, een verzorger ontnomen en belast met de wetenschap dat hun eigen vader de vader van hun halfzusje heeft gedood. Daarnaast heeft de daad van de verdachte enorme schrik en angst aangejaagd bij een ieder die op dat moment op straat liep, waaronder moeders met kinderen in de basisschoolleeftijd.
Doodslag behoort tot een van de zwaarste delicten die het Wetboek van Strafrecht kent en is naar zijn aard een misdrijf dat de oplegging van een gevangenisstraf van zeer lange duur rechtvaardigt.
Over de verdachte is in een triple-rapportage van 4 november 2014 gerapporteerd door een psychiater, klinisch psycholoog en een forensisch milieuonderzoeker. Uit deze rapportage volgt dat de verdachte zich deels ontwijkend heeft opgesteld in het onderzoek en zijn procespositie nauwkeurig heeft bewaakt. Hierdoor is slechts beperkt zicht gekregen op de persoonlijkheid en het sociaal functioneren van de verdachte. De rapporteurs zijn gezien deze beperking terughoudend ten aanzien van de diagnostische conclusies. Nu bij de verdachte geen evidente psychiatrische of anderszins ernstige psychopathologie kan worden vastgesteld wordt het onwaarschijnlijk geacht dat er ten tijde van het tenlastegelegde gesproken zou kunnen worden van ontoerekeningsvatbaarheid dan wel een forse mate van een verminderde toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank is gezien de inhoud van genoemd rapport, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat het feit volledig aan de verdachte kan worden toegerekend. Van enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid is de rechtbank niet gebleken.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf heeft de rechtbank tevens acht geslagen op het op naam van de verdachte gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 12 februari 2015. De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat de verdachte eerder is veroordeeld voor wapenbezit. Dat het bezit van een (vuur)wapen en daarbij behorende munitie, waar de verdachte ook voor zal worden veroordeeld, het gebruik hiervan in de hand werkt, met alle gevolgen van dien, wordt helaas geïllustreerd door de onderhavige zaak.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat gelet op de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd.
De rechtbank rekent het de verdachte in strafverzwarende zin zwaar aan dat hij op klaarlichte dag meerdere malen heeft geschoten in een straat waar twee basisscholen gevestigd zijn, op het moment dat deze scholen net waren afgelopen. Niet alleen zijn de eigen kinderen van de verdachte in de directe nabijheid geweest van dit feit, maar ook nog vele andere moeders, vaders en kinderen. Het hoeft geen betoog dat het voor alle omstanders enorm heftig en schokkend moet zijn geweest om met dergelijk geweld geconfronteerd te worden. De verdachte heeft met zijn daad grote gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweeggebracht en de rechtsorde zeer ernstig geschokt.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht. Gelet op de vrijspraak van de impliciet primair ten laste gelegde moord, is deze straf lager dan door de officier van justitie is geëist.
VORDERINGEN BENADEELDE PARTIJEN / SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL
Benadeelde [benadeelde partij 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij 1], wonende te [adres en woonplaats 2], ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 6.279,28 aan geleden materiële schade, proceskosten en wettelijke rente.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij door het onder 1 impliciet subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht.
Ten aanzien van de begrafeniskosten tot een bedrag van € 1.295,53 is de vordering niet betwist. Dit gedeelte zal worden toegewezen.
Blijkens de vordering bedraagt de wettelijke rente over het bedrag van € 1.295,53 tot en met 5 maart 2015 € 30,--. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente over € 1.295,53 vanaf 6 maart 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Toewijsbaar zijn voorts de toekomstige kosten voor de grafsteen van € 4.185,75 waarvoor geldt dat niet gebleken is dat dit bedrag niet in overeenstemming zou zijn met de omstandigheden van de overledene. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf het moment dat de kosten daadwerkelijk gemaakt zullen zijn tot aan de dag der algehele voldoening.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden – aansluiting zoekend bij het liquidatietarief kantonzaken – zal begroten op
€ 768,--.
Met betrekking tot het ter zake van schadevergoeding toegekende bedrag zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij 2], domicilie kiezende te Stationsstraat 26, 4611 CD Bergen op Zoom, ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 1.081,70 aan geleden materiële schade en € 15.000,-- aan geleden immateriële schade.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht. De rechtbank is van oordeel dat de vordering ten aanzien van de posten ‘beneficiaire aanvaarding’, ‘reiskosten’ en ‘therapiekosten moeder’ genoegzaam is onderbouwd. Nu dit gedeelte overigens ook niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt zal de vordering, ondanks de gedeeltelijke betwisting hiervan, voor deze posten worden toegewezen.
De vordering zal ten aanzien van de posten ‘hond’, ‘identiteitsbewijzen’ en ‘verhuiskosten’ worden afgewezen, nu niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het onder 1 bewezen verklaarde feit.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op immateriële schade vergt, gezien de betwisting hiervan, een nadere onderbouwing. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan zou een nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onredelijke belasting van het strafgeding zou vormen, nu het toekennen van shockschade reeds in het burgerlijk recht ingewikkelde materie betreft. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De verdachte zal worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 36f, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair en onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]toe voor een bedrag van
€ 5.511,28, bestaande uit € 5.481,38 aan materiële schade en € 30,00 aan wettelijke rente en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting aan de benadeelde partij te betalen;
bepaalt dat een bedrag van € 1.295,53 wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 maart 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat een bedrag van € 4.185,75, wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat de kosten daadwerkelijk gemaakt zullen zijn tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op
€ 768,--;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 5.481,28(vijfduizendvierhonderdéénentachtig euro en achtentwintig cent);
beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van
€ 5.481,28vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
62 dagen;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]toe tot een bedrag van
€ 580,--, bestaande uit materiële schade en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen
kwijting aan de benadeelde partij te betalen;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het deel van de vordering dat ziet op immateriële schade (15.000,--);
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 580,-- (vijfhonderdtachtig euro,
beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van
€ 580,-- (vijfhonderdtachtig euro) vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
11 dagen;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.A.M.J. Janssen, voorzitter,
en mrs. K. Helmich en M.C. Snel-van den Hout, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. Herlaar, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 maart 2015.

Bijlage I bij vonnis van 26 maart 2015

TEKST TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 28 maart 2014 te Hoogvliet, gemeente Rotterdam opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg,
althans opzettelijk, met een vuurwapen één of meer kogel(s) op/in de buik, althans het lichaam, van die [slachtoffer] heeft afgevuurd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
hij op of omstreeks 28 maart 2014 te Hoogvliet, gemeente Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool, en de daarbij behorende munitie, voorhanden heeft gehad;