In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 maart 2015 uitspraak gedaan over een verzoek om een machtiging gesloten jeugdhulp voor een minderjarige, geboren in 1999, die kampt met verslavingsproblematiek en gedragsproblemen. Het verzoek werd ingediend door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (JBRR) en het college van burgemeester en wethouders van Schiedam. De kinderrechter had eerder op 26 februari 2015 een spoedmachtiging verleend, waarna het college op 2 maart 2015 een verzoek indiende voor een machtiging voor de duur van drie maanden.
De rechtbank overwoog dat het verzoek om een gesloten plaatsing niet zelfstandig door JBRR kon worden gedaan, maar dat dit door het college moest gebeuren. De rechtbank constateerde dat het college de eerdere verzoeken van JBRR had bekrachtigd, maar dat er formele gebreken waren in de verleningsbeslissing. Ondanks deze gebreken besloot de rechtbank geen gevolgen te verbinden aan het verzuim, omdat de ouders van de minderjarige instemden met de gesloten plaatsing en de advocaat van de minderjarige geen consequenties aan de gebreken wilde verbinden.
De rechtbank oordeelde dat de minderjarige, gezien zijn problematiek en het risico op verdere afglijding, beschermd moest worden en dat een langer verblijf in gesloten jeugdhulp noodzakelijk was. De machtiging werd verleend met ingang van 25 maart 2015 tot 25 juni 2015. De beschikking werd openbaar uitgesproken en er werd een mogelijkheid tot hoger beroep geboden.