ECLI:NL:RBROT:2015:1899

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 maart 2015
Publicatiedatum
19 maart 2015
Zaaknummer
3052702 CV EXPL 14-22095
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van huurders voor schade aan gehuurde woning door noodsituatie

In deze zaak vorderde de stichting, eiseres, schadevergoeding van de gedaagden, die sinds 1985 een woning huren van eiseres. De aanleiding voor de vordering was een noodsituatie waarbij gedaagde sub 2, die lijdt aan ernstig overgewicht, met spoed uit de woning moest worden gehaald door ambulancepersoneel. De brandweer heeft, op verzoek van de ambulanceverpleegkundigen, de voorgevel en balustrade van de woning verwijderd om gedaagde sub 2 te kunnen evacueren. Eiseres heeft de kosten van herstel van de schade, die in totaal € 11.522,50 bedroeg, op gedaagden verhaald, stellende dat zij aansprakelijk waren voor de schade op grond van de huurovereenkomst en de wet.

Gedaagden voerden verweer en stelden dat de schade niet aan hen kon worden toegerekend, omdat de noodsituatie niet aan hun schuld te wijten was. De kantonrechter oordeelde dat gedaagden, op basis van artikel 7:219 BW, aansprakelijk waren voor de gedragingen van de hulpdiensten, omdat deze in opdracht van gedaagden handelden. De rechter concludeerde dat het verwijderen van de voorgevel en balustrade een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst opleverde, en dat gedaagden niet konden aantonen dat deze tekortkoming hen niet kon worden toegerekend.

De kantonrechter wees de vordering van eiseres toe en oordeelde dat de schade die was ontstaan door het verwijderen van de voorgevel en balustrade voor rekening van gedaagden kwam. De rechter stelde vast dat gedaagden in redelijkheid hadden moeten voorzien dat er problemen zouden ontstaan bij het vervoeren van gedaagde sub 2, gezien haar gewicht. De vordering tot schadevergoeding werd toegewezen, inclusief wettelijke rente vanaf de datum van opeisbaarheid. Gedaagden werden ook veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 3052702 CV EXPL 14-22095
uitspraak: 13 maart 2015
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
de stichting
Eiseres,gevestigd te Spijkenisse,
eiseres,
gemachtigde: mr. R.W.F. Heijmeriks,
tegen:

1.Gedaagde,2. Gedaagde sub 2,

beiden wonende te Hellevoetsluis,
gedaagden,
gemachtigde: mr. E.H.M. Swaneveld-Bakelaar.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Eiseres’ en gedaagden tezamen als ‘Gedaagden’. Gedaagde sub 1 zal individueel worden aangeduid als Gedaagde en gedaagde sub 2 als Gedaagde sub 2.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennis genomen.
- het exploot van dagvaarding van 30 april 2014, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de conclusie van repliek, met productie;
- de conclusie van dupliek;
- het tussenvonnis van 10 oktober 2014 waarin een comparitie van partijen is bepaald;
- de ter voorbereiding van de comparitie overgelegde producties van de zijde van eiseres;
- het proces-verbaal van de op 12 november 2014 gehouden comparitie van partijen;
- de nadere conclusie van de zijde van eiseres, tevens houdende vermeerdering van eis;
- de nadere conclusie van de zijde van gedaagden.
1.2
De datum van deze uitspraak is door de kantonrechter nader bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten.
2.1
Gedaagden huren sinds 1985 van Eiseres de woning gelegen […] te Hellevoetsluis. Op de tussen partijen gesloten huurovereenkomst is het huurregelement ‘Woningbouwvereniging Volkshuisvesting Hellevoetsluis’ van toepassing.
2.2
Gedaagde sub 2 lijdt aan overgewicht. Eind oktober 2013 woog zij meer dan 300 kg.
2.3
Op de avond van 29 oktober 2013 hebben gedaagden vanwege acute medische problemen van Gedaagde sub 2 een ambulance laten komen. Het gearriveerde ambulancepersoneel heeft besloten dat gedaagde sub 2 met spoed naar een ziekenhuis diende te worden gebracht. De ambulanceverpleegkundigen hebben de hulp van de brandweer ingeschakeld, omdat zij niet in staat waren om gedaagde sub 2 zelfstandig uit de woning te vervoeren. De brandweer heeft in opdracht van de ambulanceverpleegkundigen de balustrade en de voorgevel van de kamer waarin gedaagde sub 2 zich bevond, verwijderd. Gedaagde sub 2 is vervolgens op een speciaal ambulancebed, dat van grotere afmetingen was dan een reguliere brancard, geplaatst en in een kooi met een takelwagen naar de begane grond gebracht.
2.4
Eiseres heeft de verwijderde voorgevel en balustrade (laten) herstellen. Voor een deel van de werkzaamheden heeft zij een aannemer ingeschakeld, die voor deze werkzaamheden bij factuur van 19 december 2013 een bedrag van € 9.720,39, exclusief btw, bij eiseres in rekening heeft gebracht.
2.5
Eiseres heeft gedaagden voor de schade die aan de woning was ontstaan, aansprakelijk gesteld.

3.Het geschil

3.1
Eiseres vordert primair dat gedaagden bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, worden veroordeeld tot betaling aan eiseres van een bedrag van € 1.802,11 aan kosten die eiseres zelf heeft moeten maken en daarnaast tot betaling van een bedrag van € 9.720,39 voor de kosten die eiseres heeft moeten maken zoals omschreven in de factuur van de aannemer d.d. 19 december 2013, derhalve tot betaling van een bedrag van € 11.522,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 januari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Eiseres vordert subsidiair dat voor recht wordt verklaard dat gedaagden onrechtmatig jegens eiseres hebben gehandeld, met veroordeling tot betaling van een bedrag van € 11.522,50 aan schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 januari 2014 tot aan de dag van algehele voldoening.
3.2
Naast de hierboven genoemde vaststaande feiten legt eiseres het volgende aan haar vordering ten grondslag.
Vanwege de omvang en het gewicht van gedaagde sub 2 was het niet mogelijk om haar uit de woning te brengen zonder de voorgevel van de woning en de balustrade te verwijderen. Gedaagden hebben hiertoe (middellijk) de opdracht gegeven.
Gedaagden zijn jegens eiseres aansprakelijk voor de schade die hierdoor is ontstaan, omdat door hen is gehandeld in strijd met artikel 7:213 jo. 7:218 BW. Bovendien zijn gedaagden gehouden de kosten voor herstel op grond van artikel 13 en artikel 14 sub k van het huurregelement te vergoeden, nu de schade is ontstaan door schuld of onachtzaamheid van Gedaagden. Van gedaagde sub 2 mocht immers worden verwacht dat zij de problematiek met betrekking tot het overgewicht van gedaagde sub 2 bij eiseres zou melden, zodat zij maatregelen kon treffen teneinde schade aan de woning te voorkomen.
Voor zover gedaagden niet op grond van de huurovereenkomst aansprakelijk zouden zijn voor de door eiseres geleden schade, zijn gedaagden op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk.
Naast de gevorderde vervangende schadevergoeding maakt eiseres aanspraak op vergoeding van de wettelijke rente vanaf 18 januari 2014.
3.3
Het verweer van gedaagden strekt tot afwijzing van de vordering met veroordeling van eiseres in de proceskosten. Zij hebben hiertoe, kort weergegeven, het volgende aangevoerd.
Onder normale omstandigheden kan gedaagde sub 2 zelfstandig de woning verlaten. Dat zij ziek is geworden is niet aan haar schuld te wijten, nu de ziekte geen verband houdt met haar gewicht. Derhalve kan niet worden gesteld dat sprake is van schuld of onachtzaamheid aan de zijde van gedaagden. De schade die is ontstaan doordat de hulpdiensten moesten worden ingeschakeld ligt in de risicosfeer van eiseres. Dit blijkt onder meer uit het feit dat het voor gedaagden niet mogelijk is om zich voor dergelijke schade te verzekeren.
Eiseres stelt dat gedaagden hebben gehandeld in strijd met goed huurderschap door geen melding te maken van de problematiek die is ontstaan vanwege het overgewicht van gedaagde sub 2. De beperkingen die eiseres daarmee oplegt zijn in strijd met de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, zoals bedoeld in artikel 10 van de Grondwet.
Gedaagden betwisten dat zij de opdracht hebben gegeven tot het verwijderen van de voorgevel en balustrade. Uit het incidentenrapport kan bovendien het tegenovergestelde worden afgeleid; de brandweer heeft gehandeld in overleg met eiseres.
Voorts had eiseres de schade kunnen beperken. Normaal gesproken had immers een deel van de balustrade kunnen worden verwijderd door het losdraaien van een paar schroefjes, maar deze waren vanwege een gebrek aan onderhoud kennelijk vastgeroest, zodat deze moesten worden afgezaagd. Voorts heeft eiseres aangevoerd dat zij bereid was in verband met het overgewicht van gedaagde sub 2 maatregelen te treffen. Nu deze kosten door haar niet zijn gemaakt, dienen deze met de schade te worden verrekend.

4.De beoordeling van het geschil

4.1
Gedaagden hebben als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat uit het incidentenrapport blijkt dat de brandweer de voorgevel en balustrade heeft verwijderd in overleg met eiseres, hetgeen door eiseres wordt betwist. Naar het oordeel van de kantonrechter kan dit in het midden blijven. Immers, ook indien de voorgevel en balustrade zouden zijn verwijderd in overleg met eiseres betekent dit niet zonder meer dat eiseres gedaagden voor de aan de woning ontstane schade niet kan aanspreken. Tussen partijen is niet in geschil dat de omstandigheden vereisten dat gedaagde sub 2 met spoed naar het ziekenhuis zou worden gebracht. Nu dit niet anders kon worden bereikt dan door het verwijderen van de voorgevel en balustrade, had eiseres, gelet op het zwaarwegende belang van gedaagde sub 2, hier in redelijkheid geen bezwaar tegen mogen maken. Derhalve kan, ook indien zouden komen vast te staan dat eiseres ermee heeft ingestemd dat de voorgevel en balustrade zou worden verwijderd, daaruit nog niet worden afgeleid dat eiseres de schade die daardoor zou ontstaan voor haar rekening zou nemen.
4.2
Tussen partijen is voorts niet in geschil dat de brandweer in opdracht van het door gedaagden ingeschakelde ambulancepersoneel de balustrade en de voorgevel van de kamer waarin gedaagde sub 2 zich bevond heeft verwijderd. Nu gesteld noch gebleken is dat gedaagden bezwaar hebben gemaakt tegen de komst van de brandweer, moet worden aangenomen dat zowel de ambulanceverpleegkundigen als het brandweerpersoneel zich met goedvinden van gedaagden in de woning bevonden. Op grond van artikel 7:219 BW zijn gedaagden daarom voor de gedragingen van de ambulanceverpleegkundigen en het brandweerpersoneel jegens eiseres op gelijke wijze als voor eigen gedragingen aansprakelijk. Het antwoord op de vraag of gedaagden, al dan niet middellijk, opdracht hebben gegeven tot verwijdering van de voorgevel kan daarom in het midden blijven.
4.3
Voorts moet worden aangenomen dat het verwijderen van de voorgevel en balustrade in beginsel een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst oplevert. Van de huurder mag immers worden verwacht dat hij geen schade aan het gehuurde toebrengt, hetgeen overigens ook kan worden afgeleid uit artikel 13 van het tussen partijen geldende huurregelement. Gedaagden zijn voor de hierdoor ontstane schade op grond van artikel 6:74 lid 1 BW slechts dan niet aansprakelijk indien de tekortkoming niet aan hen kan worden toegerekend. Op grond van artikel 6:75 BW kan een tekortkoming de schuldenaar niet worden toegerekend, indien zij niet is te wijten aan schuld, noch krachtens de wet, rechtshandeling of in het verkeer geldende opvattingen voor haar rekening komt. Voor het onderhavige geschil is derhalve beslissend of de tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst aan gedaagden kan worden toegerekend of dat sprake is van overmacht. Het ligt daarbij op de weg van gedaagden om die feiten te stellen en zo nodig te bewijzen op grond waarvan dient te worden aangenomen dat de tekortkoming niet aan hen kan worden toegerekend.
4.4
Vooropgesteld wordt dat acute medische klachten, zoals deze door gedaagde sub 2 werden ondervonden, een overmachtsituatie kunnen doen ontstaan en dat van de verhuurder in beginsel mag worden verwacht dat hij de woning zo inricht dat, wanneer dergelijke omstandigheden zich voordoen, het mogelijk is om personen (met een brancard) uit de woning te vervoeren. Dit is evenwel anders indien vast zou komen te staan dat, zoals door eiseres is aangevoerd, de betreffende delen in de woning niet zozeer moesten worden verwijderd vanwege het vervoer per brancard, maar vanwege de omvang en het gewicht van gedaagde sub 2. Hierover wordt als volgt overwogen.
4.5
Bij conclusie van antwoord hebben gedaagden gesteld dat, zodra er een brancard aan te pas komt, iedere patiënt, ongeacht zijn omvang, via het raam uit de woning moet kunnen worden vervoerd. In het verleden is het volgens gedaagden al vaker voorgekomen dat bewoners via het raam naar buiten moesten worden gebracht. Bij conclusie van dupliek hebben gedaagden nog aangevoerd dat bij een ieder die met een brancard moet worden vervoerd eveneens verwijdering van een deel van de balustrade nodig zou zijn, omdat het niet mogelijk is om iemand, vanwege de afmetingen van de lift, per brancard met de lift te vervoeren. Eiseres betwist dat het niet mogelijk zou zijn om iemand per brancard uit de woning te vervoeren en zij heeft aangevoerd dat het verwijderen van zowel de voorgevel als de balustrade in dit geval noodzakelijk was vanwege de omvang en gewicht van gedaagde sub 2. Uit de door eiseres overgelegde foto’s kan worden afgeleid dat het niet mogelijk was om gedaagde sub 2 in het ambulance bed, dat hiervoor kennelijk nodig was, naar buiten te vervoeren zonder de voorgevel en balustrade te verwijderen. Het gebruikte ambulancebed was immers van aanzienlijk grotere afmetingen dan een standaard brancard, en nodig om een persoon met de omvang en het gewicht van gedaagde sub 2 te vervoeren. voor zover Gedaagden willen stellen dat het ook bij het gebruik van een standaard brancard in geen geval mogelijk zou zijn om iemand uit de woning te vervoeren zonder de voorgevel te verwijderen, is dit standpunt naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende onderbouwd. Immers, uit hetgeen gedaagden zelf hebben gesteld, kan worden afgeleid dat het in het verleden mogelijk is gebleken om personen per brancard via het raam naar buiten te dragen. Ook ten aanzien van de balustrade kan, ongeacht of vast zou komen te staan dat brancardvervoer per lift niet mogelijk is, op grond van hetgeen Gedaagden heeft gesteld niet worden aangenomen dat deze bij elk vervoer per brancard had moeten worden verwijderd. Door gedaagden is voorts niet aannemelijk gemaakt waarom bij normaal brancardvervoer geen gebruik had kunnen worden gemaakt van de lift en het trappenhuis.
4.6
Gelet op het vorenstaande dient te worden vastgesteld dat het verwijderen van de voorgevel en balustrade vanwege het gewicht en de omvang van gedaagde sub 2 noodzakelijk was. De schade die hierdoor is ontstaan, komt naar het oordeel van de kantonrechter krachtens in het verkeer geldende opvattingen voor rekening van gedaagden, zodat van overmacht geen sprake kan zijn. Voor de door gedaagden ingenomen stelling dat een dergelijke aanzienlijke schade krachtens in het verkeer geldende opvattingen slechts voor rekening van de huurder kan komen indien hij zich hiertegen kan verzekeren, bestaat naar het oordeel van de kantonrechter geen grondslag in het recht. Voorts acht de kantonrechter met name van belang dat, nu de woning van Gedaagden is gelegen op de tweede etage van een portiekflat, zij in redelijkheid hadden kunnen voorzien dat er problemen zouden ontstaan wanneer gedaagde sub 2 in een noodsituatie (per brandcard) uit de woning moest worden gebracht. Van gedaagden hoefde niet te worden verwacht dat zij eiseres op de hoogte zouden stellen van deze problematiek, maar het had wel op de weg van gedaagden gelegen om ter voorkoming van dergelijke problemen preventieve maatregelen te treffen. Bovendien moet het gewicht van gedaagde sub 2 als een haar persoonlijk betreffende omstandigheid worden aangemerkt waarop alleen zij invloed heeft, zodat het in de rede ligt dat wanneer hierdoor schade wordt veroorzaakt, een eventuele tekortkoming aan haar kan worden toegerekend. In het algemeen kan van de verhuurder niet worden verwacht dat hij maatregelen treft om te voorkomen dat bewoners vanwege overgewicht niet uit de woning kunnen worden gebracht. Bovendien is niet weersproken dat Eiseres niet op de hoogte was van het gewicht van gedaagde sub 2, zodat zij in dit geval ook geen preventieve maatregelen heeft kunnen treffen, waarbij gedacht kan worden aan het aanbieden van een meer toegankelijke woning op de begane grond.
4.7
Derhalve rest de beoordeling van de door eiseres gevorderde schade. Bij akte van 3 december 2014 heeft eiseres haar eis vermeerderd in die zin dat zij tevens vordert dat Gedaagden wordt veroordeeld tot hoofdelijke betaling van de over het bedrag van € 9.720,39 verschuldigde btw.
4.8
Gedaagden zijn het met de hoogte van de gevorderde schade niet eens. Ten aanzien de kosten voor het herstellen van de balustrade hebben gedaagden aangevoerd dat deze voor rekening van Eiseres dienen te blijven, omdat het vanwege achterstallig onderhoud niet mogelijk was om een deel van de balustrade los te schroeven. Eiseres heeft deze feiten niet weersproken, zodat deze als vaststaand moeten worden aangenomen. Wel heeft eiseres aangevoerd dat van haar niet mocht worden verwacht dat zij met een dergelijke bijzondere situatie als de onderhavige rekening zou houden. Naar het oordeel van de kantonrechter kan in het algemeen niet worden gesteld dat op de verhuurder de verplichting rust om de balustrade zodanig te onderhouden dat deze kan worden losgeschroefd, nu de situaties waarin dit nodig zal blijken, uiterst zeldzaam zullen zijn. De kantonrechter ziet hierin dan ook geen aanleiding om dit deel van de schade voor rekening van eiseres te laten.
4.9
Gedaagden hebben zich daarnaast op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de schade voor het herstellen van de kozijnen en vensterbanken een aftrek van nieuw voor oud dient plaats te vinden. Volgens eiseres is hiervoor geen plaats, omdat geen sprake is van planmatig onderhoud, terwijl evenmin sprake is van waardeverbetering. Nu gesteld noch gebleken is dat er in de nabije toekomst renovatiewerkzaamheden zullen plaatsvinden of dat de kozijnen en vensterbanken van de woning van gedaagden al aan vervanging toe waren, moet worden aangenomen dat bij de volgende renovatie ook de kozijnen en vensterbanken van de woning van Gedaagden moeten worden vervangen. Dergelijke renovatiewerkzaamheden worden immers in het algemeen niet per woning, maar per portiek uitgevoerd. Eiseres heeft door het tussentijds vervangen ervan daarom geen kosten bespaard. Dat de waarde van de woning van Gedaagden door vervanging zou zijn verbeterd is gesteld noch gebleken. Voor een aftrek wegens nieuw voor oud is dan ook geen aanleiding.
4.1
De overige schade is, nadat eiseres deze nader heeft gespecificeerd, niet, althans onvoldoende, door Gedaagden weersproken. De vordering tot vergoeding van de schade zal daarom worden toegewezen zoals deze door eiseres is gevorderd. Het btw-percentage zal gelet op artikel 9 lid 2 sub a jo. bijlage I sub b onder 21 Wet op de omzetbelasting worden gesteld op 6,00%, zijnde een bedrag van € 691,35.
4.11
Nu de vordering op grond van de primaire grondslag wordt toegewezen, behoeft de subsidiair door eiseres aangevoerde grondslag geen bespreking.
4.12
Ten slotte vordert eiseres wettelijke rente vanaf 18 januari 2014. Bij conclusie van antwoord hebben gedaagden hiertegen aangevoerd dat niet duidelijk is waarom zij vanaf dat moment wettelijke rente verschuldigd zouden zijn. Eiseres heeft in reactie daarop verwezen naar de door haar verzonden brief van 19 december 2013 waarin een betalingstermijn van 14 dagen wordt gehanteerd. Op grond van artikel 6:83 sub b jo. 6:119 BW is de schuldenaar wettelijke rente verschuldigd vanaf het moment van opeisbaarheid van de verbintenis tot schadevergoeding als bedoeld in artikel 6:74 lid 1 BW. Nu de schade reeds op 29 oktober 2013 was ontstaan, was de verbintenis tot schadevergoeding op 18 januari 2014 reeds opeisbaar. De vordering tot betaling van de wettelijke rente zal dan ook worden toegewezen vanaf 18 januari 2014.
4.13
Gedaagden zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van eiseres vastgesteld op € 462,00 aan griffierecht, € 93,80 aan explootkosten, € 3,94 aan kosten GBA en € 900,00 aan salaris voor de gemachtigde van Eiseres.

5.Beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, des dat wanneer de een betaalt de ander in zoverre zal zijn bevrijd, aan eiseres te betalen een bedrag van € 12.213,85, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 11.522,50 vanaf 18 januari 2014 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Eiseres vastgesteld op € 1.459,74 aan verschotten en € 900,00 voor het salaris van de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. van Boven en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
371