ECLI:NL:RBROT:2015:1814
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering van vrijstelling deelname aan pensioenfonds op basis van het Vrijstellings- en boetebesluit
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres], vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A.P. Reinders, en de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het beroepsvervoer over de weg, vertegenwoordigd door mr. B. Degelink en prof. dr. E. Lutjens. Het geschil betreft de weigering van het pensioenfonds om [eiseres] vrijstelling te verlenen van de verplichte deelneming aan het pensioenfonds. De rechtbank heeft vastgesteld dat het pensioenfonds op 26 juni 2014 een besluit heeft genomen waarin het verzoek om vrijstelling is afgewezen. [Eiseres] heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft in haar overwegingen onder andere gekeken naar de voorwaarden voor vrijstelling zoals vastgelegd in de artikelen 2, 5 en 6 van het Vrijstellings- en boetebesluit Wet Bpf 2000. De rechtbank oordeelde dat [eiseres] niet tijdig een verzoek om vrijstelling heeft ingediend, aangezien zij pas vier jaar na de verplichtstelling een beroep deed op deze vrijstellingsgrond. De rechtbank concludeerde dat het verzoek om vrijstelling op grond van artikel 2 faalt, omdat niet is voldaan aan de voorwaarden van tijdigheid.
Daarnaast heeft de rechtbank het beroep op vrijstelling op grond van artikel 5 van het Vrijstellings- en boetebesluit afgewezen, omdat het pensioenfonds terecht heeft gesteld dat het feitelijk behaalde beleggingsrendement niet in negatieve zin afwijkt van het rendement van de normportefeuille. Het beroep op vrijstelling op grond van artikel 6 is voorwaardelijk geformuleerd en kon achterwege blijven, nu het beroep op artikel 5 faalde. De rechtbank heeft het beroep van [eiseres] ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.