In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [a], en de heffingsambtenaar van de gemeente Hellevoetsluis. Eiser had beroep ingesteld tegen de beschikking van de heffingsambtenaar, waarin de waarde van de onroerende zaak aan de Westdijk 21 b te Hellevoetsluis per waardepeildatum 1 januari 2012 voor het belastingjaar 2013 was vastgesteld. Eiser was van mening dat de waarde te laag was vastgesteld en had bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar was ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar. Tijdens de zitting op 9 februari 2015 werd het beroep van eiser behandeld.
De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen procesbelang had. Dit betekent dat eiser met het instellen van beroep redelijkerwijs niet kon bereiken wat hij beoogde, namelijk een hogere WOZ-waarde. De rechtbank heeft uiteengezet dat de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) niet de mogelijkheid biedt om via de rechter een hogere WOZ-waarde vast te stellen. De bevoegdheid om een beschikking te herzien ligt bij de gemeenteambtenaar en niet bij de rechter. De rechtbank heeft ook verwezen naar een wetsvoorstel dat de huidige wetgeving zou wijzigen, maar dat was nog niet van kracht.
Eiser had in zijn aanvullend beroepschrift aangegeven dat de waarde in het economisch verkeer hoger zou moeten zijn dan de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde. Echter, de rechtbank concludeerde dat eiser geen concrete aanknopingspunten had aangedragen om zijn stelling te onderbouwen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat een potentiële koper of huurder niet zonder meer kan aannemen dat de marktwaarde van de onroerende zaak niet hoger is dan de WOZ-waarde. Eiser had ook een verzoek om schadevergoeding ingediend, maar dit werd afgewezen omdat niet was aangetoond dat aan de voorwaarden voor schadevergoeding was voldaan.
De rechtbank heeft uiteindelijk de beslissing genomen om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren en het verzoek om schadevergoeding af te wijzen. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Klomp, rechter, en is openbaar uitgesproken op 12 maart 2015.