ECLI:NL:RBROT:2015:1657

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 maart 2015
Publicatiedatum
11 maart 2015
Zaaknummer
ROT 14-565
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep tegen te lage WOZ-waarde

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [a], en de heffingsambtenaar van de gemeente Hellevoetsluis. Eiser had beroep ingesteld tegen de beschikking van de heffingsambtenaar, waarin de waarde van de onroerende zaak aan de Westdijk 21 b te Hellevoetsluis per waardepeildatum 1 januari 2012 voor het belastingjaar 2013 was vastgesteld. Eiser was van mening dat de waarde te laag was vastgesteld en had bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar was ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar. Tijdens de zitting op 9 februari 2015 werd het beroep van eiser behandeld.

De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen procesbelang had. Dit betekent dat eiser met het instellen van beroep redelijkerwijs niet kon bereiken wat hij beoogde, namelijk een hogere WOZ-waarde. De rechtbank heeft uiteengezet dat de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) niet de mogelijkheid biedt om via de rechter een hogere WOZ-waarde vast te stellen. De bevoegdheid om een beschikking te herzien ligt bij de gemeenteambtenaar en niet bij de rechter. De rechtbank heeft ook verwezen naar een wetsvoorstel dat de huidige wetgeving zou wijzigen, maar dat was nog niet van kracht.

Eiser had in zijn aanvullend beroepschrift aangegeven dat de waarde in het economisch verkeer hoger zou moeten zijn dan de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde. Echter, de rechtbank concludeerde dat eiser geen concrete aanknopingspunten had aangedragen om zijn stelling te onderbouwen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat een potentiële koper of huurder niet zonder meer kan aannemen dat de marktwaarde van de onroerende zaak niet hoger is dan de WOZ-waarde. Eiser had ook een verzoek om schadevergoeding ingediend, maar dit werd afgewezen omdat niet was aangetoond dat aan de voorwaarden voor schadevergoeding was voldaan.

De rechtbank heeft uiteindelijk de beslissing genomen om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren en het verzoek om schadevergoeding af te wijzen. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Klomp, rechter, en is openbaar uitgesproken op 12 maart 2015.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 14/565

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 maart 2015 in de zaak tussen

[a], te Hoek van Holland, eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Hellevoetsluis, verweerder,

gemachtigde: mr. E. Blom.

Procesverloop

Bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ), gedagtekend [b], heeft verweerder de waarde van de onroerende zaak
Westdijk 21 b te Hellevoetsluis (hierna: de onroerende zaak) per waardepeildatum 1 januari 2012 voor het belastingjaar 2013 vastgesteld op[c]
Bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 20 januari 2014, (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de beschikking ongegrond verklaard.
Tegen het bestreden besluit heeft eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2015. Eiser is verschenen
.Verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank zal het beroep niet-ontvankelijk verklaren en dus niet inhoudelijk bespreken, omdat een procesbelang ontbreekt.
1.1.1.
Een procesbelang ontbreekt als een partij met het instellen van beroep redelijkerwijs niet kan bereiken wat hij beoogt.
1.1.2.
Met het instellen van beroep kan een belanghebbende redelijkerwijs niet bereiken dat een hogere WOZ-waarde wordt vastgesteld. Gelet op de systematiek van de Wet WOZ is dat niet de bedoeling van de wetgever. Artikel 27, eerste lid, eerste zin van de Wet WOZ geeft de gemeenteambtenaar en niet de rechter de bevoegdheid een beschikking te herzien als enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat de waarde te laag is vastgesteld. Artikel 29 van de Wet WOZ vermeldt slechts de mogelijkheid om een beschikking te vernietigen of om de bij beschikking vastgestelde waarde te verminderen.
Ook uit het (nog) niet van kracht geworden wetsvoorstel van 28 maart 2013 tot ‘wijziging van de Wet waardering onroerende zaken in verband met een verruiming van de openbaarheid van de WOZ-waarde en enkele technische aanpassingen’ volgt voor de rechtbank dat wetgever met de huidige tekst van de Wet WOZ niet heeft bedoeld om de mogelijkheid open te stellen om in een rechterlijke uitspraak een hogere WOZ-waarde vast te stellen. Daarvoor is eerst een wetswijziging nodig. Volgens dat wetsvoorstel wordt in artikel 29, eerste lid, onderdeel b, van de Wet WOZ ‘verminderd’ vervangen door ‘verminderd of verhoogd’ en wordt in het tweede lid ‘vernietiging of vermindering’ vervangen door ‘vernietiging, vermindering of verhoging’.
1.2.
Hoewel eiser dat niet uitdrukkelijk bepleit, leidt de rechtbank af uit de door hem in het geding gebrachte stukken en het verhandelde ter zitting dat eiser zich op het standpunt stelt dat de waarde hoger moet worden vastgesteld. Zo stelt eiser in zijn aanvullend beroepschrift van 6 maart 2014 dat de waarde in het economisch verkeer hoger is dan wat verweerder in haar berekeningen wil doen geloven. Dat eiser een hogere waarde voorstaat volgt daarnaast uit zijn verwijzing ter zitting naar de koopprijs of huurprijs die een potentiële koper of huurder zou behoren te betalen en de verwijzing naar zijn belang bij een juiste waarde in verband met zijn nalatenschap. Concrete aanknopingspunten die onderbouwen dat de waarde lager moet worden vastgesteld, voert eiser niet aan.
2. De rechtbank overweegt ten overvloede het volgende. Nu geen beroep mogelijk is tegen een te lage waarde kan een potentiële koper of huurder er niet zonder meer van uitgaan dat de marktconforme waarde van de onroerende zaak niet hoger is dan de WOZ-waarde.
Ter zitting is gebleken dat verweerder er niet onwelwillend tegenover staat om voor het belastingjaar 2016 uit te gaan van een bedrijfsbestemming en de waarde te bepalen met behulp van de huurwaarde-kapitalisatiemethode. Partijen zijn het er over eens dat in dat geval de WOZ-waarde naar verwachting hoger zal uitvallen. Als een koper of huurder zich meldt voor de onroerende zaak kan eiser die persoon op het vorenstaande wijzen.
3.. Eisers verzoek om vergoeding van schade ten bedrage van[d] merkt de rechtbank aan als een verzoek om proceskosten nu dit verzoek, gelet op het door eiser overgelegde kostenoverzicht, ziet op kosten ten behoeve van de (voorbereiding van de) beroepsprocedure. Voor een proceskostenveroordeling bestaat in deze zaak geen aanleiding.
Voor zover eiser een beroep doet op schadevergoeding in de zin van artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, wijst de rechtbank het verzoek af nu eiser niet aannemelijk maakt dat is voldaan aan de voorwaarden van dat artikel.
4. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat zijn verzoek om gegevens op grond van de Wet openbaarheid van bestuur in een aparte procedure wordt behandeld, zodat dit verzoek in deze zaak al om die reden niet wordt besproken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Klomp, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.B. van Dam, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
12 maart 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer).