ECLI:NL:RBROT:2015:1571

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 maart 2015
Publicatiedatum
9 maart 2015
Zaaknummer
ROT 14-3865
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep wegens ontbreken procesbelang na beëindiging last onder dwangsom

In de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 12 maart 2015, in de zaak tussen Mobiele TV Nederland B.V. en de minister van Economische Zaken, werd het beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Dit volgde op een besluit van 29 april 2014, waarin het bezwaar van eiseres tegen een eerder besluit van 18 november 2013 ongegrond werd verklaard. Eiseres had beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit, maar verweerder stelde dat er geen procesbelang meer was, aangezien de last onder dwangsom op 18 november 2014 was geëindigd zonder dat er een overtreding was geconstateerd.

Eiseres betoogde dat er nog steeds procesbelang was, omdat in de toekomst een nieuwe last onder dwangsom of boete opgelegd zou kunnen worden. Verweerder weerlegde dit door te stellen dat eerdere overtredingen geen rol zouden spelen bij toekomstige beslissingen over dwangsommen of boetes. De rechtbank oordeelde dat, gezien de expliciete verklaring van verweerder dat eerdere overtredingen niet zouden worden meegewogen, er geen procesbelang meer bestond. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard.

De rechtbank benadrukte dat eiseres de mogelijkheid had om de feiten en omstandigheden die aan een eventuele intrekking van de vergunning ten grondslag lagen, te betwisten. De uitspraak concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 14/3865

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 maart 2015 in de zaak tussen

Mobiele TV Nederland B.V., te Rotterdam, eiseres,

gemachtigde: R. Haanstra,
en

de minister van Economische Zaken, Agentschap Telecom, verweerder,

gemachtigde: mr. A.J. Boorsma.

Procesverloop

Bij besluit van 29 april 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 18 november 2013 (het primaire besluit) ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Nadat verweerder het procesbelang van eiseres aan de orde heeft gesteld, heeft eiseres hierop bij brief, ingekomen op 29 januari 2015, gereageerd.
Partijen hebben hierop vervolgens over en weer gereageerd.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Het bestreden besluit betreft het opleggen van een last onder dwangsom vanwege het niet in gebruik nemen en in gebruik houden van in een frequentievergunning opgenomen frequentieblokken. De last eindigde op 18 november 2014. Er is voor die datum geen overtreding van de last geconstateerd.
2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij nog steeds een procesbelang heeft, omdat aan haar in de toekomst een nieuwe last onder dwangsom of een boete opgelegd zou kunnen worden. Verweerder zou in dat geval bij het bepalen van de hoogte van de dwangsom of de hoogte van de boete rekening kunnen houden met de vermeende overtreding. Ook zou de vermeende overtreding een rol kunnen spelen bij een eventueel besluit tot intrekking van de vergunning of bij de afweging om al dan niet een nieuwe last onder dwangsom en/of een boete op te leggen.
3. Verweerder heeft erop gewezen dat in de Gedragslijn sancties vergunninghouders het feit, dat eerder een last onder dwangsom is opgelegd wegens overtreding van de ingebruiknemingsverplichting, geen rol speelt bij het opleggen van een eventuele nieuwe last of bij een eventuele boete voor het niet in gebruik nemen van de vergunning of het niet voldoen aan één van de andere vergunningvoorschriften.
4. Nu verweerder uitdrukkelijk heeft verklaard dat bij het vaststellen van de hoogte van de dwangsom bij een nieuw op te leggen last geen rekening wordt gehouden met de al eerder opgelegde last onder dwangsom en dat hetzelfde geldt voor een eventueel in de toekomst op te leggen boete, is er in zoverre al geen sprake meer van enig procesbelang. Met betrekking tot een eventuele intrekking van de vergunning overweegt de rechtbank dat - net als bij een in de toekomst op te leggen boete of een eventuele nieuwe op te leggen last onder dwangsom - de daaraan ten grondslag liggende feiten en omstandigheden alsdan dienen komen vast te staan. Het feit dat op basis van (een gedeelte van) die feiten en omstandigheden eerder een last onder dwangsom is opgelegd, brengt niet met zich dat die feiten en omstandigheden daarmee al rechtens zijn komen vast te staan. Eiseres kan alsdan dus ten volle de juistheid van de door verweerder vastgestelde feiten en omstandigheden bestrijden. Ook in zoverre is er geen sprake van enig procesbelang. In dit verband verwijst de rechtbank ook naar rechtsoverweging 2.2.1 van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 juni 2011, ECLI:NL:RVS:BQ6802.
5. Het voorgaande betekent dat wegens het ontbreken van procesbelang het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
6. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt, rechter, in aanwezigheid van mr. M.B. van Zantvoort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.