ECLI:NL:RBROT:2015:1508

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 februari 2015
Publicatiedatum
5 maart 2015
Zaaknummer
C/10/441936 / HA ZA 14-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrecht en bestuurdersaansprakelijkheid: bevoegdheid van de rechtbank in verklaringsprocedure

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen de stichting STICHTING JRP en AIG EUROPE LIMITED met betrekking tot een bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering. De stichting JRP c.s. hebben executoriaal derdenbeslag gelegd onder AIG, de verzekeraar van de indirect bestuurder [persoon1] van Global State Investments Europe B.V. AIG betwist de dekking onder de polis en beroept zich op een arbitrageclausule die volgens haar ook van toepassing zou zijn op derden zoals JRP c.s. De rechtbank oordeelt dat de dekkingsvraag in de verklaringsprocedure moet worden beslist, en dat de rechtbank bevoegd is om hierover te oordelen. Dit is gebaseerd op het algemeen belang bij een efficiënte afwikkeling van het derdenbeslag, wat een punt van openbare orde is. De rechtbank beveelt een verschijning van partijen om een schikking te beproeven en verdere inlichtingen te geven. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/441936 / HA ZA 14-22
Vonnis van 25 februari 2015
in de zaak van

1.de stichting STICHTING JRP,

gevestigd te Weesp,
2.
[eiser2],
wonende te Bilthoven,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. H.J. Blaisse,
tegen
rechtspersoon naar vreemd recht
AIG EUROPE LIMITED,
gevestigd te Londen, mede kantoor houdende te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. F. van der Woude.
Eisers in conventie zullen hierna gezamenlijk JRP c.s. en afzonderlijk JRP en [eiser2] worden genoemd. Gedaagde in conventie zal AIG worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 30 juli 2014
  • het proces-verbaal van comparitie van 18 december 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

in conventie en reconventie

2.1.
Bij vonnis van de Rechtbank Noord-Holland van 18 september 2013 is op vordering van JRP c.s. [persoon1] (hierna: [persoon1]) als indirect bestuurder van Global State Investments Europe B.V. (hierna: Investments) veroordeeld tot betaling van respectievelijk € 2.790.000,-- aan JRP en € 40.000,-- aan [eiser2]; dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [persoon1] is voor aansprakelijkheid als (indirect) bestuurder van Investments bij AIG verzekerd onder polisnummer 30.03.2910 met een verzekerde som van € 2.000.000,--.
2.2.
JRP c.s. hebben op 21 januari 2013 ten laste van [persoon1] conservatoir derdenbeslag onder AIG gelegd. AIG heeft aanvankelijk op 19 februari 2013 verklaard dat [persoon1] onder de verzekeringsovereenkomst een vordering op haar had of kon verkrijgen. Het conservatoir beslag is vervolgens na betekening van het genoemde vonnis van 18 februari 2013 overgegaan in de executoriale fase. AIG heeft per e-mail van 18 oktober 2013 een aanvullende verklaring gegeven met de strekking dat [persoon1] geen vordering heeft op AIG, omdat de bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering geen dekking biedt.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
JRP c.s. vordert samengevat - veroordeling van AIG tot het doen van een (juiste) gerechtelijke verklaring op grond van artikel 477a lid 2 Rv en tot betaling aan JRP c.s. van € 2.000.000,-- vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
AIG voert verweer. Ten eerste beroept zij zich op onbevoegdheid van de rechtbank.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
3.4.
AIG vordert samengevat – voor zover [persoon1] in hoger beroep is gegaan van het vonnis van de Rechtbank Noord-Holland van 18 februari 2013 en de vorderingen van JRP c.s. alsnog worden afgewezen, veroordeling van JRP c.s. tot betaling van het bedrag dat AIG op grond van het eventueel uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis aan JRP c.s. onverschuldigd zal hebben betaald, vermeerderd met rente en kosten.
3.5.
JRP c.s. voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Ingevolge het vermelde in het proces-verbaal van comparitie van 18 december 2014 zal in dit tussenvonnis een beslissing worden gegeven op het verweer van AIG dat de rechtbank niet bevoegd is om een oordeel te geven over de vraag of er voor JRP c.s. dekking is onder de polis.
4.2.
AIG beroept zich op artikel 7.9 van de polisvoorwaarden van de verzekeringsovereenkomst betreffende de bestuurdersaansprakelijkheid van [persoon1]:
Alle geschillen voortvloeiend uit of in verband met deze overeenkomst, dan wel nadere overeenkomsten die daarvan het gevolg mochten zijn, daaronder begrepen iedere wijziging of verlenging daarvan zullen, bij uitsluiting van iedere andere rechter, worden beslist door arbitrage te Rotterdam door drie arbiters volgens het reglement van het Nederlands Arbitrage Instituut, zoals dit van kracht zal zijn op het moment dat het geschil aanhangig wordt gemaakt.
AIG stelt dat ook derden, zoals in deze zaak JRP c.s., aan dit arbitraal beding zijn gebonden, omdat zij het vorderingsrecht van [persoon1] uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst uitoefenen. AIG mag als derde-beslagene door het beslag niet in een slechtere positie komen dan zonder beslag. JRP c.s. worden voorts niet in een slechtere positie gebracht, wanneer over de dekkingsvraag wordt beslist in arbitrage. Artikel 477a lid 5 Rv maakt het mogelijk dat niet alleen de rechtbank bevoegd is om kennis te nemen van een vordering tot verklaring, maar ook arbiters.
4.3.
JRP c.s. stellen dat op grond van artikel 477a leden 2 en 5 Rv de bevoegdheid van de rechtbank om in het kader van deze verklaringsprocedure ook te oordelen over de dekkingsvraag vaststaat. JRP c.s. oefenen een eigen recht uit; zij zijn niet te beschouwen als vertegenwoordiger van [persoon1] en evenmin rechtsopvolgers onder algemene of bijzondere titel. Er is dus geen grondslag voor gebondenheid van JRP c.s. aan het arbitragebeding in de polisvoorwaarden, dat bovendien voor het aanhangig maken van deze verklaringsprocedure voor JRP c.s. niet kenbaar was. Van de bevoegdheid van de rechtbank in de verklaringsprocedure kan op grond van de openbare orde niet worden afgeweken.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat de vaststelling van het beloop van de vordering van AIG op [persoon1], dus of er dekking is onder de bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering, in de onderhavige verklaringsprocedure moet worden vastgesteld; het algemeen belang bij een efficiënte en voortvarende afwikkeling van het derdenbeslag maakt het een punt van openbare orde dat de bevoegdheid daartoe bij uitsluiting is opgedragen aan de gewone (overheids)rechter. De omstandigheid dat de uitoefening van het verhaalsrecht van de beslaglegger, in deze zaak JRP c.s., sterk samenhangt met de rechtsverhouding tussen de derde-beslagene, in deze zaak AIG, en de geëxecuteerde, in deze zaak [persoon1], maakt dit niet anders.
4.5.
De rechtbank is dus bevoegd is om van het geschil over de dekkingsvraag kennis te nemen. De rechtbank zal voor verdere behandeling van de zaak in conventie een verschijning van partijen bevelen teneinde een schikking te beproeven en tot het geven van inlichtingen.
4.6.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
in voorwaardelijke reconventie
4.6.
De raadsman van AIG heeft ter comparitie van 18 december 2014 verklaard dat [persoon1] de dagvaarding in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 18 september 2013 niet heeft aangebracht, zodat het vonnis tussen JRP c.s. en [persoon1] in kracht van gewijsde is gegaan. De rechtbank gaat daarom ervan uit dat aan een behandeling van de ingestelde vordering in reconventie niet wordt toegekomen, omdat de voorwaarde waaronder deze is ingesteld is komen te vervallen.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart zich bevoegd van de vorderingen van JRP c.s. kennis te nemen;
5.2.
beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van mr. K.A. Baggerman, mr. A. Eerdhuijzen en mr. R.C. Verschuur in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan het Wilhelminaplein 100/125;
5.3.
bepaalt dat [eiser2] dan in persoon aanwezig moet zijn en dat JRP en AIG dan vertegenwoordigd moeten zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere volmacht bevoegd is haar te vertegenwoordigen,
5.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
11 maart 2015voor opgeven van de verhinderdagen partijen en hun advocaten voor de maanden april, mei en juni 2015, waarna dag en uur van de verschijning van partijen zal worden bepaald,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C. Verschuur en in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2015. [1]

Voetnoten

1.2323/2294