ECLI:NL:RBROT:2015:1496

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 maart 2015
Publicatiedatum
4 maart 2015
Zaaknummer
C-10-455935 - HA ZA 14-781
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C. Sikkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale bevoegdheid en plaats van levering in civiele zaken

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen de Italiaanse vennootschap Silcompa S.P.A. en een Duitse vennootschap, aangeduid als [gedaagde]. De kern van het geschil betreft de internationale bevoegdheid van de rechtbank en de plaats waar de levering van goederen heeft plaatsgevonden, in het bijzonder ethylalcohol. Silcompa vordert betaling van openstaande koopprijzen, terwijl [gedaagde] zich beroept op onbevoegdheid van de rechtbank, stellende dat de levering niet in Rotterdam maar in Bad Bevensen, Duitsland, heeft plaatsgevonden. De rechtbank moet beoordelen of zij bevoegd is op basis van artikel 5, aanhef en onder 1(b) van de EEX-Vo, dat de bevoegdheid regelt in internationale civiele zaken.

De rechtbank overweegt dat de plaats van levering volgens de overeenkomst moet worden vastgesteld. Silcompa stelt dat de levering in Rotterdam heeft plaatsgevonden, omdat de alcohol daar aan de eerste vervoerder is overgedragen. [gedaagde] betwist dit en stelt dat de leveringsvoorwaarden 'CIP Bad Bevensen' van toepassing zijn, wat zou impliceren dat de levering in Duitsland heeft plaatsgevonden. De rechtbank concludeert dat de plaats van levering inderdaad in Rotterdam ligt, op basis van de overeengekomen Incoterms en de feitelijke omstandigheden van de levering. Hierdoor is de rechtbank bevoegd om van de vordering kennis te nemen.

De rechtbank wijst de vordering van [gedaagde] tot onbevoegdverklaring af en veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van het incident. Tevens beveelt de rechtbank een comparitie van partijen om verdere inlichtingen te verkrijgen en de mogelijkheid van een minnelijke regeling te onderzoeken. De zitting is gepland op 8 juni 2015, waarbij partijen vertegenwoordigd moeten zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/455935 / HA ZA 14-781
Vonnis van 4 maart 2015
in de zaak van
de vennootschap naar het recht van de plaats van haar vestiging
SILCOMPA S.P.A.,
gevestigd te Corregio, Italië,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. Ph.H.J.G. van Huizen te Rotterdam,
tegen
de vennootschap naar het recht van de plaats van haar vestiging
[gedaagde],
gevestigd te 29549 Bad Bevensen, Duitsland,
verweerster,
eiseres in het incident,
advocaat mr. C.F.H. Donners te Nijmegen.
Partijen zullen hierna Silcompa en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van de rechtbank Den Haag van 2 juli 2014 met aangehecht Europees betalingsbevel van 5 februari 2014 en het verzoek daartoe met negen producties dat op 20 december 2013 bij de rechtbank Den Haag is binnengekomen;
  • de conclusie van eis tevens verzoek tot waarmerking van het vonnis als Europese executoriale titel;
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid tevens conclusie van antwoord;
  • de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De vordering en het verweer in het incident

2.1.
[gedaagde] vordert primair dat de rechtbank – bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis – zich onbevoegd verklaart om van ‘onderhavige kwestie’ kennis te nemen, met veroordeling van Silcompa in de kosten van deze procedure.
2.2.
Aan deze vordering heeft [gedaagde] – kort en zakelijk weergegeven – ten grondslag gelegd dat anders dan Silcompa meent de bevoegdheid van de rechtbank Rotterdam niet kan volgen uit artikel 5, aanhef en onder 1(b) EEX-Vo omdat de levering van de alcohol niet in Rotterdam maar in Bad Bevensen, Duitsland, heeft plaatsgevonden. De leveringscondities CIF en CIP hebben slechts betrekking op de verdeling van risico van het transport en de kosten van verzekering. Tussen [gedaagde] en Silcompa is een levering in Bad Bevensen, Duitsland, overeengekomen en de alcohol is daar ook feitelijk geleverd zodat de rechtbank Rotterdam niet bevoegd is.
2.3.
Silcompa heeft deze vordering en de grondslag daarvan bestreden en concludeert tot afwijzing van de vordering met veroordeling van [gedaagde] – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad – in de proceskosten. Silcompa voert daartoe aan – samengevat – dat gelet op de tussen partijen overeengekomen leveringsconditie “CIP Bad Bevensen” en het feit dat [gedaagde] had aangegeven dat het transport per tankwagen over de weg diende te geschieden, zij levering van de alcohol in Rotterdam (de plaats waar de alcohol aan de eerste vervoerder is overgedragen) zijn overeengekomen, zodat deze rechtbank op grond van artikel 5, aanhef en onder 1(b) EEX-Vo bevoegd is.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
[gedaagde] heeft in zijn eerste processtuk, derhalve tijdig, een beroep gedaan op de onbevoegdheid van deze rechtbank in de zin van gebrek aan rechtsmacht.
3.2.
Er is sprake van een internationaal geval. Silcompa is in Italië gevestigd, [gedaagde] in Duitsland en de vordering is aanhangig gemaakt bij een gerecht in Nederland.
3.3.
De rechtbank dient haar bevoegdheid in beginsel te onderzoeken op basis van de stellingen van de eiser in het inleidende gedingstuk. Dat is in het onderhavige geval het verzoekschrift van Silcompa tot het verkrijgen van een Europees betalingsbevel ten laste van [gedaagde] met negen bijlagen ingekomen bij de rechtbank Den Haag op 20 december 2013.
3.4.
Zoals gezegd, is het verzoek in de hoofdzaak ingesteld bij verzoekschrift ingediend op 20 december 2013, derhalve na de inwerkingtreding van de EEX-Vo en vóór de inwerkingtreding van de Herschikte EEX-Vo. De verweerder in de hoofdzaak heeft woonplaats (in de zin van de artikelen 2 en 59 EEX-Vo) in een lidstaat van de Europese Unie. Blijkens de dagvaarding en de conclusies gaan beide partijen ervan uit dat de eis in de hoofdzaak een burgerlijke of handelszaak is als bedoeld in artikel 1 EEX-Vo. De vraag of de Nederlandse rechter, dan wel deze rechtbank rechtsmacht heeft, dan wel bevoegd is om van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen dient daarom in beginsel aan de hand van de EEX-Vo te worden beantwoord.
3.5.
Gesteld noch gebleken is dat tussen partijen een de rechterlijke bevoegdheid regelend verdrag als bedoeld in artikel 71 EEX-Vo van toepassing is.
3.6.
Op grond van de hoofdregel van artikel 2 lid 1 EEX-Vo dient een verweerder in beginsel te worden opgeroepen voor het gerecht in de lidstaat waarin hij zijn “woonplaats” heeft, behoudens in de gevallen bedoeld in artikel 22 en artikel 23 EEX-Vo, maar dat die in deze zaak spelen is gesteld noch gebleken. [gedaagde] heeft haar woonplaats niet in Nederland, maar in Bad Bevensen in Duitsland. [gedaagde] onderbouwt haar beroep op gebrek aan rechtsmacht op het bepaalde in artikel 2 EEX-Vo.
3.7.
Het vorenstaande laat onverlet dat een Nederlandse rechter bevoegd kan zijn op basis van één van de alternatieve bevoegdheidsregels van de EEX-Vo. Ingevolge de rechtspraak van het HvJ EU dienen die alternatieve bevoegdheidsregels restrictief te worden uitgelegd.
3.8.
De eiseres in de hoofdzaak, Silcompa, legt aan haar vordering het volgende ten grondslag. Silcompa stelt drie verkoopovereenkomsten met verweerder, [gedaagde] te hebben gesloten, namelijk op 16, 23 en 30 oktober 2012. Silcompa stelt dat [gedaagde] de koopprijzen van respectievelijk € 21.373,20, € 21.028,32 en € 19.820,88 niet heeft betaald. Voorts stelt Silcompa dat de rechtbank Rotterdam bevoegd is omdat de drie verkochte partijen ethylalcohol in Rotterdam in tankwagens zijn beladen ten vervoer naar [gedaagde]. Volgens Silcompa was derhalve Rotterdam de plaats waar de partijen ethylalcohol volgens de overeenkomst geleverd werden.
3.9.
Verweerder [gedaagde] bestrijdt dat tussen partijen is overeengekomen de verkochte zaken in Rotterdam te leveren. Daartoe voert zij het volgende aan.
Tussen partijen is als leveringsconditie overeengekomen “CIP Bad Bevensen” of “CIF Bad Bevensen”. In de koopbevestiging van [gedaagde] staat voorts vermeld: “Final destination: unloading place Güterstr. 1 – Industriegebiet – 29549 Bad Bevensen”.
Op de douaneformulieren en de vrachtbrieven staat vermeld dat de partijen ethylalcohol afgeleverd moesten worden in Bad Bevensen.
3.10.
De rechtbank overweegt daarover het volgende.
3.10.1.
Partijen zijn het erover eens dat zij een of meer overeenkomsten van koop van roerende lichamelijke zaken hebben gesloten en dat de vorderingen van Silcompa daarop zijn gebaseerd.
3.10.2.
De verbintenis die aan de eis in de hoofdzaak ten grondslag ligt is de verbintenis van verweerster tot betaling van de door Silcompa gestelde koopprijzen.
3.10.3.
Silcompa doet een beroep op de bevoegdheidsregel van artikel 5, aanhef en onder 1 sub b), eerste streepje EEX-Vo. Die bevoegdheidsregel moet autonoom worden uitgelegd. Als gezegd, dient die bevoegdheidsregel restrictief te worden uitgelegd.
Volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie (HvJ EU 9 juni 2011, zaak C-87/10, ECLI:EU:C:2011:375 – Electrosteel en HvJ EG 25 februari 2010, zaak C‑381/08, ECLI:EU:C:2010:90 – Car Trim) geldt voor de bepaling van de plaats waar de verkochte zaak volgens de overeenkomst werd geleverd de volgende maatstaf: om na te gaan of de plaats van levering is bepaald „volgens de overeenkomst”, moet de aangezochte nationale rechter alle relevante voorwaarden en clausules van deze overeenkomst op basis waarvan deze plaats duidelijk kan worden aangewezen in beschouwing nemen. Dit omvat ook de voorwaarden en clausules die algemeen erkend en in de internationale handel gebruikelijk zijn, zoals de door de Internationale Kamer van Koophandel opgestelde „Incoterms”. Indien de plaats van levering niet aldus kan worden bepaald zonder toepassing van het op de overeenkomst toepasselijke materiële recht, is dit de plaats van de materiële overdracht van de goederen, waardoor de koper op de eindbestemming van de verkooptransactie de feitelijke beschikkingsmacht over deze goederen heeft verkregen of had moeten verkrijgen.
3.10.4.
Bij de totstandkoming van de Incoterms 2010 is door de drafting group overwogen dat de in Incoterms opgenomen term ‘levering’ ook van toepassing moet kunnen zijn ter bepaling van de bevoegde rechter overeenkomstig artikel 5 lid 1 sub b eerste streepje EEX-Vo. Dit is uiteindelijk niet opgenomen in de ICC publicatie 715, omdat de ICC de beslissing daarover aan de rechter wilde overlaten.
3.10.5.
Partijen verschillen van mening of tussen hen het leveringsbeding “CIP Bad Bevensen” dan wel “CIF Bad Bevensen” is overeengekomen. De rechtbank laat het verschil tussen “CIP” en “CIF” in het midden. Immers, volgens de internationaal aanvaarde – ook op de website van de Internationale Kamer van Koophandel vermelde – uitleg van deze bedingen houden beide bedingen in dat de verkoper er voor zijn rekening voor moet zorgen dat de goederen worden vervoerd naar de bij het beding vermelde bestemming (in dit geval: Bad Bevensen in Duitsland) en dat de risico’s van verlies of beschadiging van de goederen tijdens dat vervoer, respectievelijk van extra kosten tijdens dat vervoer vanaf de inlading in het vervoermiddel voor de koper komen.
3.10.6.
De vraag is echter of de plaats van levering door de Incoterm CIP dan wel CIF Bad Bevensen duidelijk wordt aangewezen. Voor de beantwoording van die vraag acht de rechtbank de volgende – tussen partijen niet in geschil zijnde – feiten en omstandigheden van belang:
i. i) de order is – voor zover thans relevant – als volgt namens [gedaagde] aan Silcompa bevestigd (productie 2B bij conclusie van eis):
“Please deliver SURFIN to the following conditions:
Customer: [gedaagde] (…)
Goods: Surfin-Quality Alcohol, 96% Vol as del. before
Final destination:
unloading placeGüterstr. 1
- Industriegebiet – 29549 Bad Bevensen
Delivery date &time:
1 tank car on 02.10.12
1 tank car on 09.10.12
1 tank car on 16.10.12
1 tank car on 23.10.12
1 tan car on 30.10.12
Arrival time of the truck 8h00 in the morning!
Price sold: EUR 72,00/HLA
CIFBad Bevensen”
ii) Silcompa noch [gedaagde] heeft gesteld dat het in de orderbevestiging genoemde beding CIF Bad Bevensen uitsluitend een kostenbeding is zodat de rechtbank er van uit gaat dat het een leveringsbeding betreft. [gedaagde] heeft tevoren diverse bestellingen bij Silcompa geplaatst en deze werden als regel, evenals de in de orderbevestiging genoemde partijen, vanuit een opslagtank in Rotterdam (Botlek) per tankwagen over de weg naar Bad Bevensen vervoerd.
Uit de toevoeging ‘as delivered before’ bij de omschrijving van de ‘goods’ in de orderbevestiging leidt de rechtbank af dat dit de gebruikelijke handelwijze was tussen partijen. De in de orderbevestiging genoemde ‘unloading place’ spoort met het beding CIP/CIF Bad Bevensen. Gelet op voormelde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, was tussen partijen duidelijk dat met de Incoterm CIP dan wel CIF Bad Bevensen als plaats van levering Rotterdam werd aangewezen.
3.11.
De slotsom is dat de rechtbank op grond van artikel 5 aanhef en onder 1 sub b tweede streepje EEX-Vo bevoegd is van de vordering van Silcompa kennis te nemen.
3.12.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

4.De beoordeling in de hoofdzaak

4.1.
De rechtbank zal een comparitie bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden.
4.2.
De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij ter comparitie de gevolgtrekkingen - ook in het nadeel van die partij - kan maken die zij geraden zal achten.
4.3.
De behandeling van de zaak ter comparitie zal in beginsel de volgende onderwerpen bevatten. De rechter zal beginnen met een aantal formaliteiten. Vervolgens zal de rechter zo nodig vragen stellen over de feiten en over de standpunten van partijen waarin inzicht moet bestaan om tot een oordeel te kunnen komen. De rechter wenst in het bijzonder informatie van partijen over:
het toepasselijke recht;
de vraag of [gedaagde] met succes een beroep op verrekening kan doen.
4.4.
In het kader van de vaststelling van de feiten dienen partijen stukken waar zij zich op wensen te beroepen uiterlijk twee weken voor de zitting aan de rechtbank en de wederpartij toe te sturen.
4.5.
In beginsel wordt ter comparitie aan de raadslieden van partijen de gelegenheid geboden de juridische standpunten van partijen nader toe te lichten. Daarbij mag gebruik worden gemaakt van beknopte (hooguit drie A4) spreekaantekeningen. Uitgebreide mondelinge en schriftelijke uiteenzettingen zullen echter niet worden toegestaan.
4.6.
Op de comparitie zal, eventueel aan de hand van een voorlopig oordeel over de zaak, worden nagegaan hoe de verdere gang van de procedure moet zijn. Daarbij kan ook de mogelijkheid van een schikking aan de orde komen. De zitting eindigt met een aantal formaliteiten.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het incident, aan de zijde van Silcompa tot op heden begroot op € 452,00,
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
5.4.
beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van mr C. Sikkel in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan Wilhelminaplein 100/125
op
maandag 8 juni 2015van
9:00tot
11:00uur,
5.5.
bepaalt dat de partijen dan vertegenwoordigd moeten zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is haar te vertegenwoordigen,
5.6.
bepaalt dat de partij die op genoemd tijdstip niet kan verschijnen,
binnen twee wekenna de datum van dit vonnis schriftelijk en gemotiveerd aan de rechtbank ter attentie van de roladministratie van de afdeling privaatrecht
- om een nadere dag- en uurbepaling dient te vragen onder opgave van de verhinderdata van alle partijen in de drie maanden volgend op het uitstelverzoek.
Dit vonnis is gewezen door mr C. Sikkel en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2015.
1573/1928