ECLI:NL:RBROT:2015:10187

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2015
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
C/10/486147 / KG ZA 15-1096
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake stakingsrecht politie en politie-assistentie bij ontruimingen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 29 oktober 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Roessen & Roessen Bedrijfsdiensten B.V. en verschillende politieorganisaties. Roessen & Roessen, een bedrijf dat ontruimingen uitvoert, vorderde dat de politieorganisaties zouden stoppen met hun collectieve actie 'geen spoed, geen politie', die hen verhinderde om assistentie te verlenen bij ontruimingen. De achtergrond van de zaak ligt in vastgelopen cao-onderhandelingen tussen de Staat en de politieorganisaties, die hebben geleid tot collectieve acties van de politie. Roessen & Roessen stelde dat deze acties hen disproportioneel zwaar troffen, wat leidde tot aanzienlijke financiële schade.

De voorzieningenrechter heeft het recht op collectieve actie van de politie erkend, zoals vastgelegd in het Europees Sociaal Handvest. De rechter oordeelde dat de schade die Roessen & Roessen lijdt door de acties van de politie niet zodanig is dat deze een beperking van het stakingsrecht rechtvaardigt. De rechter benadrukte dat de uitoefening van het recht op collectieve actie niet mag worden beperkt enkel omdat dit schade toebrengt aan derden, zolang deze schade binnen de normale bedrijfsrisico's valt. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van Roessen & Roessen afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de balans tussen het recht op collectieve actie en de belangen van bedrijven die schade lijden door dergelijke acties. De rechter heeft geoordeeld dat er op dit moment geen dringende noodzaak is om de politie in hun actie te beperken, en dat de schade die Roessen & Roessen lijdt, niet onaanvaardbaar is in de context van de uitoefening van het stakingsrecht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/486147 / KG ZA 15-1096
Vonnis in kort geding van 29 oktober 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ROESSEN & ROESSEN BEDRIJFSDIENSTEN B.V.,
gevestigd te Berkel en Rodenrijs,
eiseres,
advocaten: mr. E. van Engelen en mr. L.M. Zuydgeest,,
tegen
1. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
ALGEMEEN CHRISTELIJKE POLITIEBOND,
zetelend te Leusden,
2. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
NEDERLANDSE POLITIEBOND,
zetelend te Woerden,
3. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
VERENIGING VAN MIDDELBARE EN HOGERE POLITIEAMBTENAREN,
zetelend te Amsterdam,
4. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
ALGEMENE NEDERLANDSE POLITIE VERENIGING,
zetelend te Utrecht,
gedaagden,
advocaat mr. A.W.H. Joosten.
Partijen zullen hierna Roessen & Roessen en gedaagden genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 9 oktober 2015
  • de producties van Roessen & Roessen;
  • de pleitaantekeningen van mr. E. Van Engelen en mr. L.M. Zuydgeest;
  • de pleitaantekeningen van mr. A.W.H. Joosten.
1.2.
Partijen hebben de respectieve standpunten toegelicht ter zitting van 15 oktober 2015. Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Roessen & Roessen verleent in opdracht van woningcorporaties en deurwaarders
haar diensten bij (ondermeer) het ontruimen en nadien schoon opleveren van woningen en bedrijfspanden. In totaal verrichten circa 40 werknemers arbeid voor Roessen & Roessen, waarvan 15 werknemers op basis van een contract voor bepaalde tijd.
2.2.
In maart 2015 zijn de onderhandelingen tussen de Staat en gedaagden over een nieuwe cao voor de politie vastgelopen.
2.3.
In augustus 2015 zijn gedaagden overgegaan tot het voeren van collectieve acties
In het kader van de actie “geen spoed, geen politie” is politiemedewerkers gevraagd hun assistentie aan deurwaarders bij ontruimingen stop te zetten. Te beginnen met één dag per week en met iedere daarop volgende week een opbouw in het aantal dagen.
2.4.
Sedert 14 september 2015 wordt er bij ontruimingen door politiemedewerkers geen assistentie meer verleend, tenzij er sprake is van een gevaarlijke situatie of van een calamiteit.
2.5.
Op 23 september 2015 hebben gedaagden ingestemd met het door de minister van Veiligheid en Justitie gedane voorstel om een verkenner in te schakelen, teneinde te onderzoeken of de ontstane impasse rond de cao-onderhandelingen kan worden doorbroken.

3..Het geschil

3.1.
Roessen & Roessen vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. gedaagden veroordeelt de oproep tot het voeren van actie, inhoudende het stopzetten van politieassistentie aan gerechtsdeurwaarders en hun medewerking aan het voeren van deze actie en hun bijdrage daaraan in wat voor vorm dan ook, te beëindigen, danwel te beperken op een zodanige wijze als de voor-zieningenrechter in de gegeven omstandigheden redelijk voorkomt, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 15.000,00 per dag of gedeelte van een dag, dat gedaagden niet aan deze veroordeling voldoen;
II. gedaagden veroordeelt met onmiddellijke ingang, docht uiterlijk binnen twee uur na de uitspraak aan haar leden en/of de betrokken politieambtenaren bekend te maken dat de actie onrechtmatig is en dat het haar leden en/of de betrokken politieambtenaren niet is toegestaan op enigerlei wijze de acties doorgang te laten vinden en dat de acties onmiddellijk dienen te worden beëindigd en ook beëindigd dienen te blijven, danwel haar leden en/of de betrokken politie-ambtenaren, te instrueren aan enige door de voorzieningenrechter opgelegde beperking te voldoen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 15.000,00 per dag of gedeelte van een dag, dat gedaagden niet aan deze veroordeling voldoen;
III. gedaagden hoofdelijk, des dat de één betaald hebbende, de ander voor dat deel zal zijn gekweten, veroordeelt in de kosten van deze procedure, met de bepaling dat er wettelijke rente ex artikel 6:119 BW verschuldigd zal zijn over de proces-kostenveroordeling vanaf de vijftiende dag na het wijzen van het vonnis.
3.2.
Gedaagden voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

Toetsingskader

4.1.
Het recht op het voeren van collectieve acties van werknemers of hun vertegen-woordigende vakbonden, waaronder begrepen het stakingsrecht, wordt in beginsel beheerst door de bepalingen van het Europees Sociaal Handvest (ESH), dat in Nederland van kracht is sedert mei 1980. In artikel 6 aanhef en onder lid 4 van het ESH wordt het recht van werknemers of hun vertegenwoordigende vakbonden op collectief optreden erkend in gevallen van belangengeschillen met werkgevers, behoudens verplichtingen uit hoofde van reeds eerder gesloten collectieve arbeidsovereenkomsten. Wordt een collectieve actie gedekt door artikel 6 lid 4 ESH, dan brengt dat mee dat deze in beginsel moet worden geduld als een rechtmatige uitoefening van het in deze verdragsbepaling erkende grondrecht, ondanks de met haar beoogde en op de koop toe genomen schadelijke gevolgen voor de bestaakte werkgever en derden. Bij een onder de dekking van artikel 6 lid 4 ESH vallende staking moet de rechter er vanuit gaan dat voor de vakbond en haar leden de bij de uitoefening van het betreffende grondrecht betrokken belangen zwaarwegend zijn. Behoudens bijzondere omstandigheden heeft de rechter dan ook niet te treden in de beoordeling van de vraag of de ene dan wel de andere partij meer of minder gelijk heeft in het arbeidsconflict dat ten grondslag ligt aan de staking.
4.2.
De uitoefening van het recht op collectief optreden kan slechts worden beperkt of verboden langs de weg van artikel G ESH. De werkgever of de derde die eist dat de uitoefening van het recht op collectieve actie in het concrete geval wordt beperkt of uitgesloten dient aannemelijk te maken dat deze beperking of uitsluiting naar de maatstaf van artikel G ESH gerechtvaardigd is. Dat is slechts het geval indien beperkingen aan het recht op collectieve actie maatschappelijk gezien dringend noodzakelijk zijn. Bij de beoordeling óf een beperking of uitsluiting van de uitoefening van het recht op collectieve actie in het concrete geval, maatschappelijk gezien, dringend noodzakelijk is, dient de rechter alle omstandigheden mee te wegen. Daarbij kunnen onder meer van belang zijn de aard en duur van de actie, de verhouding tussen de actie en het daarmee nagestreefde doel, de daardoor veroorzaakte schade aan de belangen van de werkgever of derden, en de aard van die belangen en die schade. In dit verband kan ook (onder omstandigheden zelfs beslissende) betekenis toekomen aan de in eerdere rechtspraak ontwikkelde zwaarwegende procedureregels ("spelregels"), doch niet als zelfstandige maatstaf voor de beoordeling of een collectieve actie rechtmatig is of niet. Daarmee strookt dat in zijn algemeenheid evenmin als een zelfstandige voorwaarde voor toelaatbaarheid van een collectieve actie kan worden gesteld dat zij als “uiterst middel” wordt ingezet.
Standpunt Roessen & Roessen
4.3.
Roessen & Roessen stelt zich op het standpunt dat zij door de actie “geen spoed, geen politie” disproportioneel zwaar in haar bedrijfsvoering wordt getroffen, waardoor zij aanzienlijke schade lijdt. Door de politiestaking is de bedrijfsactiviteit van Roessen & Roessen die ziet op het ontruimen van woningen en bedrijfsruimte in aanwezigheid van de deurwaarder en de politie vrijwel geheel stil komen te liggen, waardoor Roessen & Roessen significante verliezen lijdt. Ten opzichte van september 2014 zijn de ontruimingen over september 2015 afgenomen met ruim 80%. Dit heeft geleid tot een verlies van € 45.724,00 over (alleen al) de maand september 2015, terwijl de personeelskosten en andere vaste lasten voor Roessen & Roessen onverminderd blijven doorlopen. Inmiddels heeft Roessen & Roessen noodgedwongen afscheid moeten nemen van twee goed gekwalificeerde personeelsleden.
Het voorgaande brengt met zich mee dat de staking een zodanige inbreuk maakt op de rechten van Roessen & Roessen en daarnaast op het algemeen belang, dat daarmee de grens van het stakingsrecht voor wat betreft de actie “geen spoed, geen politie” thans is bereikt.
Standpunt gedaagden
4.4.
Gedaagden stellen zich, tegen de achtergrond van voornoemd toetsingskader, op het standpunt dat een beperking van hun recht op collectief optreden in dit geval niet dringend noodzakelijk is. Daarbij zijn de volgende omstandigheden van belang:
  • Het lijden van economische schade door derden is inherent aan vrijwel iedere staking;
  • De door Roessen & Roessen geleden schade is niet van dien aard dat het (financieel) belang van Roessen & Roessen zwaarder moet wegen dan het stakingsrecht van de politie. De winst van Roessen & Roessen over 2015 bedraagt tot en met september € 119.746,00;
  • Het overgrote deel van de ontruimingen kan gedaan worden zonder assistentie van de politie, maar deurwaarders en woningbouwcoöperaties hebben er zelf voor gekozen om álle ontruimingen op te schorten;
  • Bij ontruimingen waar zich gevaarlijke situaties en calamiteiten voordoen zal de politie wél assistentie verlenen;
  • Roessen & Roessen heeft de relatie tussen de acties van de politie en het niet verlengen van twee tijdelijke contracten onvoldoende aangetoond.
Oordeel voorzieningenrechter
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat het stopzetten van politieassistentie aan deurwaarders valt onder het grondrecht van collectief optreden als bedoeld in artikel 6 lid 4 ESH. Partijen twisten over de vraag of de actie “geen spoed, geen politie” in haar huidige vorm nog als een proportioneel actiemiddel kan worden aangeduid. Het gaat hier om bedrijfsschade.
4.6.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het enkele feit dat een actie als de onderhavige voor derden substantiële schade oplevert, geen rechtvaardiging oplevert voor een beperking van het recht op collectief optreden. Immers, anders zou een enigszins effectieve uitoefening van dit recht, zoals door acties als de onderhavige, nauwelijks nog mogelijk zijn. Wel kan de te verwachten schade een zodanige omvang bereiken dat niettemin een beperking noodzakelijk wordt. Dit zal zich in elk geval niet voordoen, zolang het slechts gaat om schade voor individuele bedrijven, die slechts over een korte periode wordt geleden en voor de getroffen bedrijven geen duurzame gevolgen van betekenis heeft. Dergelijke schaden moeten als een normaal bedrijfsrisico worden beschouwd. Dit wordt evenwel anders wanneer de van de acties te verwachten schade deze grenzen te buiten gaat, bijvoorbeeld omdat een of meer bedrijven onevenredig veel zwaarder wordt getroffen dan hiervoor aangegeven.
4.7.
Naar voorlopig oordeel wordt Roessen & Roessen door de actie “geen spoed, geen politie” van gedaagden niet onevenredig zwaar getroffen in haar bedrijfsvoering in voornoemde zin op grond van het volgende.
4.8.
Ondanks de door Roessen & Roessen genoemde aantallen van ontruimingen per week die tijdens de actie niet kunnen plaatsvinden en het (mogelijk) niet verlengen van de contracten van enkele medewerkers, kan niet worden geoordeeld dat de door Roessen & Roessen geleden schade op dit moment zo omvangrijk is geworden dat deze onaanvaardbaar is in voornoemde zin. De voorzieningenrechter heeft hierbij meegewogen dat gedaagden onbetwist hebben gesteld, met verwijzing naar de door Roessen & Roessen overgelegde stukken, dat Roessen & Roessen nog steeds winstgevend is, zodat duurzame gevolgen van de actie vooralsnog niet aannemelijk zijn geworden. Hier komt bij dat Roessen & Roessen onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken dat de ontruimingen, waar geen gevaar of ernstige calamiteiten te verwachten zijn, ook zonder politieassistentie kunnen worden uitgevoerd, maar dat het de (door bedrijfseconomische overwegingen ingegeven) keuze van de woningbouwcoöperatie zelf is om álle ontruimingen op te schorten. Dat betekent dat het verband tussen de actie(s) en het wegvallen van het hier bedoelde werk van Roessen & Roessen minder eenduidig is dan Roessen & Roessen meent. Al met al is de voorzieningen-rechter van oordeel dat de hier bedoelde schade behoort tot de risico’s van een ieder die deelneemt aan het economisch verkeer in een democratisch georganiseerde samenleving, waarin het recht op collectieve actie voor werknemers(organisaties) als middel om in de economische verhoudingen een balans te vinden is erkend. Derhalve kan niet gezegd worden dat de actie “geen spoed, geen politie” een zodanige inbreuk heeft gemaakt op de in artikel G ESH bedoelde rechten van Roessen & Roessen of algemene belangen dat op dit moment beperking van dit actiemiddel dringend noodzakelijk is. De voorzieningen-rechter heeft daarbij meegewogen dat de politie, gelet op haar maatschappelijke taak, beperkt is in de keuze van haar actiemiddelen.
4.9.
De slotsom van het voorgaande is dat op dit moment, in de gegeven omstandigheden maatschappelijk bezien geen dringende noodzaak bestaat om gedaagden in de uitoefening van hun actie “geen spoed, geen politie” te beperken. De vordering zal daarom worden afgewezen.
4.10.
Roessen & Roessen zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van gedaagden worden begroot op:
- griffierecht € 613,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.429,00

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt Roessen & Roessen in de proceskosten, aan de zijde van gedaagden tot op heden begroot op € 1.429,00;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2015. 1862/1980