ECLI:NL:RBROT:2015:10178

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 april 2015
Publicatiedatum
12 februari 2018
Zaaknummer
3790056 CV EXPL 15-3354
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.J. van Die
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van annuleringskosten door verzekeraar OHRA aan reisorganisatie ERCO na annulering van een vliegreis

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 17 april 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen de naamloze vennootschap OHRA SCHADEVERZEKERINGEN N.V. (hierna: OHRA) en de besloten vennootschap ERCO B.V. (hierna: ERCO). OHRA vorderde van ERCO een bedrag van € 3.589,52, vermeerderd met wettelijke rente, als gevolg van annuleringskosten die zijn ontstaan na de annulering van een vliegreis door de heer [T.], verzekeringnemer van OHRA. OHRA had de annuleringskosten aan de heer [T.] vergoed en vorderde nu het bedrag terug van ERCO, die de reis had geboekt.

Het procesverloop omvatte verschillende processtukken, waaronder de dagvaarding, schriftelijke verweren en een comparitie van partijen. ERCO had aanvankelijk betwist dat zij iets aan OHRA verschuldigd was, maar erkende later de vordering, met uitzondering van een bedrag van € 100,- aan onkosten voor het 'refunden' van de tickets. De kantonrechter oordeelde dat ERCO de vordering van OHRA erkende en wees deze toe, inclusief de gevorderde wettelijke rente.

De kantonrechter veroordeelde ERCO tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, en stelde de proceskosten vast op € 543,52 aan verschotten en € 400,- aan salaris voor de gemachtigde van OHRA. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het méér of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zaaknummer: 3790056 CV EXPL 15-3354
Uitspraak: 17 april 2015
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de naamloze vennootschap
OHRA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Arnhem,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 23 december 2014,
gemachtigde: de heer [G.] te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ERCO B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: de heer [R.] te Rotterdam.
Partijen worden hierna “OHRA” en “ERCO” genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken:
 de dagvaarding, met producties;
 de aantekeningen van de griffier van de ter rolzitting van 27 januari 2015 door ERCO mondeling gegeven reactie;
 het schriftelijke (nadere) verweer van ERCO;
 het vonnis d.d. 19 februari 2015 waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
 de brief d.d. 2 maart 2015 van de gemachtigde van OHRA, met nadere producties;
 het proces-verbaal van de op 11 maart 2015 gehouden comparitie van partijen;
 de brief d.d. 13 maart 2015 van de gemachtigde van ERCO, met productie.
1.2
De datum van de uitspraak van dit vonnis is door de kantonrechter op heden bepaald.

2.Het geschil

2.1
OHRA heeft gevorderd ERCO bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag van € 3.589,52, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 augustus 2014 tot aan de dag van betaling, met veroordeling van ERCO in de kosten van de procedure, eveneens vermeerderd met wettelijke rente indien die kosten niet binnen veertien dagen na datum vonnis zijn voldaan. Aan die vordering heeft OHRA
-samengevat en voor zover thans van belang- het volgende ten grondslag gelegd.
De heer [T.], verzekeringnemer van OHRA, heeft een door hem via ERCO geboekte vliegreis geannuleerd en OHRA heeft de annuleringskosten aan de heer [T.] vergoed.
Als gevolg van de annulering is een recht op restitutie van het luchthaventarief, ook wel luchthavenbelasting genoemd, ontstaan. Het daarmee gemoeid gaande bedrag is namelijk slechts verschuldigd voor daadwerkelijk vertrekkende passagiers en is door de betrokken luchtvaartmaatschappij aan ERCO gerestitueerd. Datzelfde geldt voor de brandstoftoeslagen en een deel van de ticketprijs. ERCO dient die bedragen, totaal € 3.705,52, aan de passagier en thans aan OHRA, die de passagier immers schadeloos heeft gesteld, te vergoeden. Op verzoek van OHRA heeft ERCO een bedrag van € 116,- overgemaakt, maar zij is in gebreke gebleven het restant ad € 3.589,52 aan OHRA te betalen. Dat bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 augustus 2014, vordert OHRA dan ook van ERCO.
2.2
ERCO heeft verweer gevoerd. Daarop wordt, voor zover althans van belang voor de uitkomst van de procedure, hierna teruggekomen.

3.De beoordeling

3.1
ERCO heeft haar verschuldigdheid van het door OHRA gevorderde bedrag aanvankelijk bestreden, waartoe zij zich heeft beroepen op een door haar bij DAS ingewonnen advies, inhoudende dat zij niets aan OHRA zou zijn verschuldigd, nu zij slechts met de heer [T.] van doen zou hebben. Bij haar (laatste) schriftelijke reactie d.d. 13 maart 2015 heeft ERCO vervolgens evenwel gesteld verkeerd geïnformeerd te zijn door DAS. Zij is bereid het door OHRA gevorderde bedrag, minus € 100,- aan onkosten voor het ‘refunden’ van de tickets, derhalve € 3.489,52, te voldoen.
3.2
Overwogen wordt dat aan deze laatste reactie van ERCO in redelijkheid geen andere conclusie kan worden verbonden dan dat zij de vordering van OHRA erkent. Die wordt dan ook toegewezen, inclusief de daarover gevorderde wettelijke rente (in de zin van artikel 6:119 BW), welke nevenvordering immers op de wet is gegrond en door ERCO overigens ook niet afzonderlijk is bestreden. Er bestaat geen aanleiding rekening te houden met de door ERCO genoemde onkosten voor het ‘refunden’ van de tickets, nu daarvoor geen rechtsgrond is gesteld of gebleken.
3.3
ERCO wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure veroordeeld, inclusief de ter zake gevorderde wettelijke rente.

4.De beslissing

De kantonrechter:
 veroordeelt ERCO om aan OHRA tegen kwijting te betalen € 3.589,52, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW daarover vanaf 15 augustus 2014 tot de dag van algehele voldoening;
 veroordeelt ERCO in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van OHRA vastgesteld op € 543,52 aan verschotten en € 400,- aan salaris voor haar gemachtigde, genoemde bedragen eveneens vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis;
 verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. van Die en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
654