ECLI:NL:RBROT:2014:9894

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 december 2014
Publicatiedatum
4 december 2014
Zaaknummer
ROT 13/7385
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de machtiging van eiser als gemachtigde in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 december 2014 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. G. Boukich en mr. K. Baoutou, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, waarin het bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat er ernstige bezwaren bestaan tegen eiser als gemachtigde, omdat er twijfels waren over de geldigheid van de machtiging die eiser had overgelegd. Eiser had namens verzoeker Wob-verzoeken ingediend, maar verweerder betwistte dat de machtiging door verzoeker was ondertekend. Tijdens de zitting op 10 oktober 2014 was eiser niet aanwezig, maar verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.

De rechtbank overwoog dat de door eiser overgelegde machtiging niet gedateerd was en dat de handtekening op de machtiging niet overeenkwam met de handtekening op de Wob-verzoeken. Dit leidde tot de conclusie dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er ernstige bezwaren bestonden tegen eiser als gemachtigde. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het tweede bestreden besluit ongegrond. Wel werd bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht diende te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een geldige machtiging in bestuursrechtelijke procedures en de mogelijkheid voor bestuursorganen om bijstand te weigeren indien er ernstige bezwaren bestaan tegen de gemachtigde.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 13/7385

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 december 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht, verweerder,
gemachtigden: mr. G. Boukich en mr. K. Baoutou.

Procesverloop

Bij besluit van 24 oktober 2013 (bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 27 augustus 2013 (het primaire besluit) niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 18 december 2013 (bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2014. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1
Bij brieven van 25 juni 2013 heeft [verzoeker] met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) zes verzoeken om informatie bij verweerder ingediend.
1.2
Bij besluit van 4 juli 2013 is [verzoeker] uitgenodigd om in persoon de gevraagde informatie in te zien op 10 juli 2013.
1.3
Bij brief van 11 juli 2013 heeft eiser namens [verzoeker] bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en verzocht om toezending van de gevraagde stukken.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder op grond van artikel 2:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geweigerd om eiser als gemachtigde namens [verzoeker] te laten optreden. Daartoe is overwogen dat het vermoeden bestaat dat de machtiging niet door [verzoeker] is ondertekend, als gevolg waarvan er ernstige bezwaren bestaan om eiser als gemachtigde toe te laten tot de procedure.
3.1
Bij bestreden besluit 1 heeft verweerder het bezwaar van eiser met toepassing van artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb niet-ontvankelijk verklaard omdat - samengevat -door eiser niet is voldaan aan de voorwaarden van het vonnis van de voorzieningenrechter van 21 maart 2013.
Bij brief van 18 november 2013 heeft verweerder eiser bericht dat per abuis een automatisch gegenereerd besluit was verstuurd, heeft verweerder bestreden besluit 1 ingetrokken en eiser uitgenodigd voor een hoorzitting op 5 december 2013.
3.2
Bij bestreden besluit 2 heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd en daartoe overwogen dat verweerder van mening is dat de machtiging niet door [verzoeker] is ondertekend omdat eiser publiekelijk heeft aangekondigd namens anderen Wob-verzoeken in te dienen met als doel om het gemeentelijke apparaat te ontwrichten. Tijdens een inspectie van het pand aan [opgegeven adres verzoeker] is [verzoeker] niet aangetroffen en uit de verklaring van medebewoners is gebleken dat hij daar niet woonachtig is. Verweerder is dan ook van mening dat zij eiser terecht heeft geweigerd om als gemachtigde op te treden.
4.1
Met bestreden besluit 2 heeft verweerder opnieuw op het bezwaar beslist. Bestreden besluit 2 is dus een besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb.
4.2
Nu eiser niet heeft gesteld ten gevolge van verweerders besluitvorming schade te hebben geleden, heeft hij geen belang meer bij een vernietiging van bestreden besluit 1 als bedoeld in artikel 6:19, zesde lid, van de Awb. Een dergelijk procesbelang kan immers niet zijn gelegen in de vergoeding van griffierecht en in de veroordeling in proceskosten in beroep, omdat ook toepassing kan worden gegeven aan de artikelen 8:74 en 8:75 van de Awb zonder dat het beroep gegrond wordt verklaard. Daarom zal de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaren.
4.3
Bestreden besluit 2 komt niet tegemoet aan de bezwaren van eiser, zodat het beroep op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede is gericht tegen bestreden besluit 2.
5. Eiser stelt zich in beroep met betrekking tot bestreden besluit 2 op het standpunt dat [verzoeker] wel degelijk de machtiging heeft ondertekend en dat verweerders argumenten dus misplaatst zijn.
6. Artikel 2:1, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen kan laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.
Op grond van het tweede lid kan het bestuursorgaan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.
In artikel 2:2, eerste lid, van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan bijstand of vertegenwoordiging door een persoon tegen wie ernstige bezwaren bestaan, kan weigeren.
Op grond van het tweede lid worden de belanghebbende en de in het eerste lid bedoelde persoon van de weigering onverwijld schriftelijk in kennis gesteld.
7. Aan de orde is de vraag of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in deze zaak tegen eiser als gemachtigde ernstige bezwaren bestaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
8. De rechtbank is gebleken dat de door eiser aan verweerder overgelegde, niet gedateerde machtiging een handtekening bevat die volledig overeenkomt met de eveneens volstrekt identieke handtekeningen op de Wob-verzoeken. Gelet hierop is aannemelijk dat sprake is van het kopiëren van de handtekening op de verschillende stukken. De bij de gedingstukken aanwezige kopie van de [document] van [verzoeker] vertoont een handtekening die niet overeenkomt met de handtekening op de machtiging en de Wob-verzoeken. Gelet hierop heeft verweerder kunnen twijfelen of de Wob-verzoeken en machtiging daadwerkelijk door [verzoeker] persoonlijk zijn ondertekend. De rechtbank acht hierbij voorts van belang dat namens verweerder onderzoek is gedaan op het op de Wob-verzoeken en machtiging vermelde adres, zijnde een pand waarvan ten tijde van de besluitvorming eiser de eigendom had, [verzoeker] daar niet is aangetroffen en ook niet bekend was bij de bewoners van het pand.
9. Onder deze omstandigheden en in acht genomen de publieke uitlatingen van eiser, dat hij in persoon en door middel van derden een stroom van brieven aan de gemeente Dordrecht zal sturen teneinde het bestuursapparaat van de gemeente te ontwrichten, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in deze zaak op het standpunt heeft kunnen stellen dat er ernstige bezwaren bestaan tegen eiser als gemachtigde.
10. Het beroep van eiser is dus ongegrond.
11. Verweerder is teruggekomen op zijn besluit om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. Dit heeft verweerder gedaan nadat eiser beroep heeft ingesteld. De rechtbank ziet daarom aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
12. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 160,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Strien, voorzitter, en mr. C.A. Schreuder en
mr. J.M.M. Bancken, leden, in aanwezigheid van J. van Mazijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 december 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.