ECLI:NL:RBROT:2014:9805

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 december 2014
Publicatiedatum
2 december 2014
Zaaknummer
10/710127-10
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag op een baby door schudincident met ernstige gevolgen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 december 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van poging doodslag op zijn drie maanden oude zoon, geboren op [geboortedatum benadeelde partij] 2010. De verdachte heeft zijn zoon, die prematuur was geboren, op 7 augustus 2010 met kracht vastgepakt en door elkaar geschud, wat leidde tot ernstig letsel, waaronder hersenletsel en netvliesbloedingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verantwoordelijk is voor het schudincident, dat niet alleen op 7 augustus heeft plaatsgevonden, maar mogelijk ook eerder. De verdachte heeft verklaard dat hij zich radeloos voelde en niet goed om kon gaan met de zorg voor zijn huilende baby. De rechtbank heeft de medische rapporten en getuigenverklaringen van deskundigen in overweging genomen, die bevestigden dat de combinatie van letsels bij het slachtoffer zeer kenmerkend is voor het shaken baby syndroom. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij een schadevergoeding van € 6.150 is vastgesteld. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die lijdt aan een pervasieve ontwikkelingsstoornis en middelenmisbruik.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 3
Parketnummer: 10/710127-10
Datum uitspraak: 3 december 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1989,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres:
[adres en woonplaats],
raadsvrouw mr K.S. Kort, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 november 2014.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. M. Blom heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde in de periode van 3 juni 2010 tot en met 7 augustus 2010;
- vrijspraak van het medeplegen;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van voorarrest.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
primair
hij
in of omstreeks de periode van 02 mei 2010 tot en metop 07 augustus 2010 te Spijkenisse
en/of (elders) in Nederland
meermalen, althans eenmaal,
(telkens)ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,opzettelijk
zijn, verdachtes, zoon genaamd [benadeelde partij] (geboren op [geboortedatum benadeelde partij] 2010) van
het leven te beroven,
(telkens)met dat opzet,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens)krachtig
en/of gewelddadig
die [benadeelde partij]
- heeft vastgepakt en/of vastgehouden en
/of
- door elkaar heeft geschud en/of heen en weer heeft geschud
en/of
- in de lucht heeft gegooid en/of heeft laten vallen en/of
- tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of
- tegen een hard voorwerp heeft bewogen en/of geslagen en/of gedrukt
en/althans (in elk geval) (een) (gewelddadige) (andere) handeling(en) heeft
verricht en/of heeft aangewend tegen die [benadeelde partij],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De bewijsmiddelen en de voor de bewezenverklaring redengevende inhoud daarvan zijn weergegeven in de aan dit vonnis gehechte bijlage II. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
NADERE BEWIJSOVERWEGING
InleidingOp [geboortedatum benadeelde partij] 2010 is [benadeelde partij] (hierna: het slachtoffer), 9 weken voor de uitgerekende datum, in het Erasmus MC in Rotterdam geboren. Op 3 juni 2010 is hij ontslagen uit het Ruwaard van Putten Ziekenhuis te Spijkenisse, waar naar [benadeelde partij] was overgeplaatst. Sindsdien hadden de ouders van het slachtoffer, de verdachte en zijn partner [Getuige], de zorg voor het slachtoffer.
Op 17 juni 2010 zijn bij oogheelkundig onderzoek in het Ruwaard van Putten Ziekenhuis in Spijkenisse geen bijzonderheden aan het netvlies van de ogen geconstateerd.
Op 7 juli 2010 zijn op een echo van het hoofd van het slachtoffer in het Ruwaard van Putten Ziekenhuis in Spijkenisse geen bijzonderheden gezien.
Op 16 juli 2010 heeft de verdachte, die op dat moment alleen thuis was met het slachtoffer, het slachtoffer met kracht uit bed gehaald om hem vervolgens wiegend te sussen. Daarna heeft de verdachte geconstateerd dat het slachtoffer min of meer zijn oriëntatie kwijt was en zoekend in de rondte keek.
Op 4 augustus 2010 heeft de verdachte, die op dat moment alleen thuis was met het slachtoffer, geconstateerd dat het slachtoffer zich verslikte en wit en slap werd. Ook heeft de verdachte geconstateerd dat het slachtoffer gedurende 15 tot 20 minuten stikkende geluiden maakte. Later die avond heeft de getuige [Getuige] geconstateerd dat het slachtoffer stil was en wit zag en dat hij niet alert leek. Vervolgens hebben de verdachte en de getuige [Getuige] het slachtoffer naar de Huisartsenpost in Spijkenisse gebracht. Er werden geen bijzonderheden geconstateerd en de dienstdoende huisarts dachtt dat het slachtoffer zich had verslikt.
Op 5 augustus 2010 is het slachtoffer in het kader van een reguliere controle van prematuur geboren kinderen, gezien door een kinderarts en een fysiotherapeut verbonden aan het Ruwaard van Putten Ziekenhuis. Volgens de arts worden kinderen tijdens zo’n controle herhaaldelijk opgetild en omgedraaid. Er werden geen bijzonderheden gezien. Uit de status blijkt dat er is gesproken over een verslikkingsincident waarbij het kind uit zichzelf langzaam is hersteld. De inschatting van de kinderarts was dat het geen ernstig (verslikkings)incident was geweest.
Op 5 en 6 augustus 2010 heeft het slachtoffer bij de ouders van de verdachte gelogeerd. De vader van de verdachte, de getuige [Getuige 2], heeft toen geconstateerd dat [benadeelde partij] niet met de ogen volgde.
Op 7 augustus 2010 heeft verdachte, die op dat moment alleen thuis was met het slachtoffer, geconstateerd dat het slachtoffer plots wit werd en rode plekjes kreeg op zijn gezicht en zijn armen. Deze plekjes werden steeds paarser en het slachtoffer werd slap. Na een melding van de verdachte zijn ambulancepersoneel en de politie gearriveerd; geconstateerd werd dat het slachtoffer naar adem hapte en dat deze een hartslag had van ongeveer 40 slagen per minuut. Bij het slachtoffer werd een beademingsbuis ingebracht. Er werden puntbloedingen (petechiën) aangetroffen op de armen en het hoofd en het slachtoffer heeft medicatie toegediend gekregen tegen trekkingen.
In het ziekenhuis werd op een CT-scan van het hoofd aan beide zijden vloeistof onder het harde hersenvlies gezien, mogelijk oud bloed betreffend. Op een latere MRI-scan van het hoofd werden aan beide zijden bloedingen onder het harde hersenvlies met verschillende dichtheid gezien (subdurale bloedingen). Er werden netvliesbloedingen in en voor het netvlies van beide ogen, zowel punt- als vlamvormig, geconstateerd. Ook werden bij het slachtoffer verschillende ribbreuken gezien langs de buitenzijde van de ribbenkast, zowel links als rechts en aan de achterzijde van de achtste rib. Het betrof hier telkens breuken met botnieuwvorming.
Op 8 augustus 2010 werd de beademingsbuis verwijderd. Het slachtoffer bleef adequaat ademen.
Na een melding bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) wegens een vermoeden van kindermishandeling, heeft een medewerker van het AMK op 9 augustus 2010 aangifte gedaan van zware kindermishandeling.
Op 11 augustus 2010 is W.A. Karst, verbonden aan de Forensische Polikliniek Kindermishandeling te Utrecht, door de rechter-commissaris benoemd als deskundige. De deskundige heeft op 19 januari 2011 gerapporteerd.
Standpunt van de verdedigingDe raadsvrouw heeft geconcludeerd tot vrijspraak van het tenlastegelegde. Zij heeft – met verwijzing naar het rapport van de contra-deskundige mevrouw S.J.M. Eikelenboom-Schieveld van 22 april 2013 – aangevoerd dat het letsel op meerdere momenten is veroorzaakt, terwijl niet vastgesteld kan worden wanneer dat precies is gebeurd. Er kan dan ook niet worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die het letsel heeft toegebracht. Ook heeft zij aangevoerd dat bij de verdachte opzet, ook in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van letsel ontbrak.
Veroorzaken van het letsel
Het oordeel van de deskundige Karst volgt uit zijn rapport van 19 januari 2011, in samenhang met zijn verklaring bij de rechter-commissaris van 18 juni 2014 en zijn aanvullende notitie van 17 juni 2014 en luidt – samengevat – als volgt.
Op 7 augustus 2010 was bij het slachtoffer sprake van een acute klinische noodsituatie. De gearriveerde hulpdiensten zagen het slachtoffer met ademhalingsproblemen en bewustzijnsproblemen. In het ziekenhuis is voorts medicatie gegeven om trekkingen tegen te gaan. Er werden onder meer bloedingen onder het harde hersenvlies geconstateerd en netvliesbloedingen in beide ogen.
Er zijn geen medische aandoeningen bekend die de combinatie van deze bevindingen kunnen veroorzaken. De geconstateerde letsels zijn niet ontstaan door eigen toedoen of gedragingen van het slachtoffer, bij gebruikelijke verzorgingshandelingen of bij de bevalling.
Een niet-accidenteel trauma als oorzaak van de bloeding onder het harde hersenvlies, specifiek een acceleratie-deceleratietrauma (schudincident), een contacttrauma of een combinatie van beide, is dan ook veel waarschijnlijker dan een andere oorzaak.
De geconstateerde netvliesbloedingen in beide ogen, zoals vastgesteld op 7 augustus 2010, in combinatie met de klinische verschijnselen op en na 7 augustus 2010 en bij afwezigheid van andere plausibele oorzaken, maken een acceleratie-deceleratietrauma (schudincident), een contacttrauma of een combinatie van beide als oorzaak van de netvliesbloedingen zeer waarschijnlijk.
De combinatie van bevindingen, te weten een bloeding onder het harde hersenvlies en netvliesbloedingen, is zeer kenmerkend voor één of meer zogenaamde acceleratie-deceleratietrauma(‘s).
Klinische verschijnselen (specifiek slapte, trekkingen, overgeven, ademstilstand en/of apathie) als gevolg van een schudincident, al dan niet met impact, ontstaan direct aansluitend (ordegrootte: seconden) aan het schudincident.
De deskundige concludeert dat de bloeding onder het harde hersenvlies en de bloedingen in het netvlies alle ontstaan kunnen zijn op 7 augustus 2010.
Bij het slachtoffer zijn ook ribbreuken geconstateerd. Voor het ontstaan van ribbreuken bij jonge kinderen is veel kracht nodig. Zij ontstaan niet door gebruikelijke verzorgingshandelingen. Hoewel aannemelijk dat deze ribbreuken zijn ontstaan door voor-achterwaartse en/of zijwaartse compressie van de borstkas, is niet vastgesteld dat deze op
7 augustus zijn ontstaan. Vanwege de botnieuwvorming die op röntgenfoto’s was te zien, kan gesteld worden dat ze meest waarschijnlijk enkele weken oud zijn. Alles overziend meent de deskundige dat meest waarschijnlijk sprake is geweest van een schudincident, al dan niet met impact, juist voor het ontstaan van de klinische verschijnselen op 7 augustus 2010 en dat mogelijk eerder sprake is geweest van één of meer (andere) incidenten van schudden en/of impact, aldus de deskundige.
Dat er sprake was van (tenminste) één schudincident vindt steun in de volgende getuigenverklaringen. De getuige E.D. Wildschut, kinderintensivist, heeft op 11 februari 2011 verklaard dat de combinatie van bloedingen in de hersenen en retina (netvlies)bloedingen passend is bij het shaken-babysyndroom. Ook is bij slachtoffers van een shaken-babysyndroom veelal sprake van verminderd bewustzijn. De getuige K.L. de Roon Hertoge, oogarts, heeft op 6 september 2012 verklaard dat netvliesbloedingen één van de symptomen van het shaken baby-syndroom is en dat deze bloedingen vermoedelijk direct na de mishandeling optreden. De bloeding die wordt omschreven in het medisch dossier van het slachtoffer, een pre-retinale doorgebroken bloeding, tussen het glasachtig lichaam en het netvlies, wordt door deze arts niet aangemerkt als passend bij netvliesbloedingen die bij (premature) bevallingen ontstaan, maar wel bij het shaken-babysyndroom. De getuige
H.J. Simonsz, oogarts, heeft op 23 januari 2012 verklaard dat een woest beeld van het netvlies zoals bij het slachtoffer was te zien, alleen kan ontstaan door plotselinge drukverhoging in de aderen van het hoofd.
Op grond van de hiervoor genoemde deskundigenverklaring en getuigenverklaringen stelt de rechtbank met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vast dat als gevolg van een schudincident, al dan niet met impact, bij het slachtoffer letsel is ontstaan.
Vervolgens doet de vraag zich voor op welk moment of op welke momenten sprake was van een schudincident.
Uit de hiervoor weergegeven deskundigenverklaring volgt dat meest waarschijnlijk sprake is geweest van een schudincident, juist voor het ontstaan van de klinische verschijnselen op
7 augustus 2010.
Onder verwijzing naar de bevindingen van de contra-deskundige S.J.M. Eikelenboom-Schieveld in haar rapport van 22 april 2013, heeft de verdediging aangevoerd dat niet zonder meer is gezegd dat na het ontstaan van (niet-dodelijk) hersenletsel of (minder ernstige) bloedingen onder het harde hersenvlies per definitie (acute) klinische verschijnselen te verwachten zijn. Evenmin staat vast dat deze klinische verschijnselen als zodanig worden herkend. Het is dus zeer goed mogelijk dat het letsel op een eerder moment is toegebracht, dat sprake was van een sluipend beloop en dat het op 7 augustus 2010 (de rechtbank begrijpt: zonder een nieuw incident) tot een climax is gekomen, aldus de verdediging.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat wel degelijk direct aansluitend aan een schudincident acute klinische verschijnselen te verwachten zijn. De rechtbank leidt dit af uit het hiervoor besproken deskundigenrapport van 19 januari 2011 en de aanvullende notitie van 17 juni 2014. In zijn verhoor bij de rechter-commissaris heeft de deskundige Karst erop gewezen dat op grond van medische logica de kracht (van de gewelddadige handeling) die bloedingen onder het harde hersenvlies veroorzaakt ook moet leiden tot directe klinische verschijnselen. Karst onderbouwt dit met verwijzing naar bevindingen in studies waarin alle bekennende daders een directe aanvang van klinische symptomen aangeven. De deskundige, zo is de rechtbank van oordeel, is gezien zijn functie van forensisch arts met als enig aandachtsgebied kinderen, bij uitstek deskundig waar het gaat om aan kinderen toegebracht ernstig (hersen)letsel. In het door de verdediging aangevoerde ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de deskundige. De rechtbank volgt de deskundige Karst dan ook in zijn bevindingen.
Bovendien heeft de deskundige gerapporteerd dat bij een kind dat direct na het ontstaan van hersenletsel gezond en normaal functioneert, het bijzonder onwaarschijnlijk is dat in latere instantie zonder nieuw incident alsnog ernstig (fataal of bijna-fataal) hersenletsel wordt geconstateerd.
In dit verband is van belang de op 3 februari 2011 in het verhoor bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring van P.J. Swiatkowski, kinderarts in het Ruwaard van Putten Ziekenhuis. Bij een controlebezoek in verband met de prematuriteit van het slachtoffer op
5 augustus 2010 zijn noch door de kinderarts, noch door de fysiotherapeut bijzonderheden aangetroffen. Indien daarvan wel sprake zou zijn geweest, dan zou, zo verklaart de getuige, hij daar zeker aantekening van hebben gemaakt in het dossier. Die aantekeningen ontbreken echter, aldus de getuige. Uit de verklaring van de kinderarts leidt de rechtbank af dat op het moment van het controlebezoek op 5 augustus 2010 van (acute) klinische verschijnselen geen sprake was en evenmin van een langzaam verslechterend toestandsbeeld als gevolg van (een) eerdere bloeding(en) waardoor de subdurale ruimte langzaam is volgelopen, zoals de verdediging als mogelijke verklaring heeft geopperd. Het slachtoffer heeft op 5 augustus 2010 normaal gefunctioneerd, zo is die dag gebleken uit een medisch onderzoek. Nadien, op 7 augustus 2010, was (wel) sprake van acute klinische verschijnselen.
Aanwijzingen dat tussen het controlebezoek van 5 augustus 2010 tot aan het moment van optreden van de acute klinische verschijnselen op 7 augustus 2010, sprake was van acute klinische verschijnselen ontbreken.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vast dat op 7 augustus 2010, direct voorafgaand aan het moment dat hij wit en slap werd en in ademnood kwam te verkeren, bij het slachtoffer sprake was een schudincident. Het slachtoffer was op dat moment alleen thuis met de verdachte. Het kan dan ook niet anders dan dat het handelen van de verdachte het acute klinische toestandsbeeld heeft veroorzaakt, namelijk door het slachtoffer met kracht vast te pakken en deze met kracht herhaaldelijk door elkaar of heen en weer te schudden.
Stollingsstoornis
De verdediging heeft aangevoerd dat op 7 augustus 2010 bij het slachtoffer een verlengde bloedingstijd is geconstateerd. Deze verlengde bloedingstijd maakt de aanwezigheid van een stollingsstoornis, mogelijk veroorzaakt door een vitamine K-tekort, aannemelijk. De deskundige Karst en de contra-deskundige Eikelenboom-Schieveld zijn het erover eens dat een stollingsstoornis tot gevolg kan hebben dat na het uitoefenen van minder kracht dan gebruikelijk, bloedingen onder het harde hersenvlies of netvliesbloedingen kunnen optreden. Ook andere als getuige gehoorde artsen zijn deze mening toegedaan. De kans dat andere gedragingen, zoals het hierna te bespreken douche-incident, het draagzakincident of enig ander minder krachtig handelen, het bij het slachtoffer geconstateerde letsel hebben veroorzaakt, neemt daarmee toe, aldus de raadsvrouw.
Zowel de deskundige Karst, als de contra-deskundige Eikelenboom-Schieveld hebben echter gerapporteerd dat bij het slachtoffer geen stollingsstoornis is geconstateerd. Reeds om die reden strandt het verweer van de verdediging. Bij afwezigheid van een stollingsstoornis kan deze direct, noch indirect hebben bijgedragen aan het geconstateerde letsel. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat uit de nadere toelichting afkomstig van de deskundige Karst, ontvangen per mail van 11 november 2014, kan worden afgeleid dat een zogenoemde verbruikscoagulopathie de gemeten verlengde waarde op 7 augustus 2010 kan verklaren. Dit betekent dat stollingsfactoren verbruikt zijn door het ontstaan van de bloeduitstorting onder het harde hersenvlies en daardoor verlaagd zijn. Een verklaring die hij ontleent aan getuige Smiers, die overigens hierover ook als kinderarts-hematoloog een verklaring heeft afgelegd bij de rechter- commissaris waarin hij er op wijst dat een verhoogde bloedingsneiging tot uiting komende in een verlengde PT-waarde het gevolg kan zijn van een zeker selectief gebruik van bepaalde stollingsfactoren na een hersentrauma veroorzaakt door een ‘shaken baby syndrome’.
Eerdere schudincidenten
De officier van justitie heeft betoogd dat sprake is van meerdere schudincidenten veroorzaakt door gedragingen van de verdachte. In dit verband overweegt de rechtbank dat het dossier de volgende aanwijzingen bevat voor de stelling dat het slachtoffer ook voor
7 augustus 2010 één of meermalen door de verdachte is geschud.
In de eerste plaats heeft de deskundige Karst in voormeld rapport geconcludeerd dat mogelijk eerder sprake is geweest van één of meer (andere) incidenten van schudden en/of impact. De ribbreuken zijn meest waarschijnlijk enkele weken oud en voor het ontstaan ervan bij jonge kinderen is veel kracht nodig, aldus de deskundige.
In de tweede plaats heeft de contra-deskundige Eikelenboom-Schieveld in haar rapport van 22 april 2013 onder verwijzing naar de bevindingen van de behandelend kinderneuroloog van het Erasmus MC, R.F. Neuteboom, geconcludeerd dat geconstateerde bloedingen onder het harde hersenvlies ongeveer 1 tot 1,5 maand voor 7 augustus 2010 zijn ontstaan.
In de derde plaats is in de inleiding reeds vermeld dat de verdachte op 16 juli 2010 het slachtoffer met kracht uit bed heeft gehaald om hem wiegend te sussen en dat het slachtoffer min of meer zijn oriëntatie kwijt was en zoekend in de rondte keek. In het verhoor van 8 september 2010 heeft de verdachte daarover verklaard dat het voor hem een frustrerende dag was waarbij veel spanningen boven kwamen. Het was in feite zijn eerste spanningsdag. Het slachtoffer huilde en hield niet op. De verdachte heeft het slachtoffer uit het wiegje opgepakt en hard met hem staan wiegen. Over dit wiegen heeft de verdachte letterlijk verklaard: “Ik voelde dat ik te hard bewoog” en “Shit, het gaat niet goed. Ik voelde me radeloos. Ik voelde dingen als: doe normaal. En achteraf het besef van shit dit was niet goed”. Ook heeft de verdachte verklaard dat hij door die radeloosheid misschien niet precies meer weet hoe hard hij heeft gewiegd en dat hij zich realiseerde dat er iets was gebeurd. Hij durfde het slachtoffer niet meer aan te raken, gaf hem zijn knuffel en muziekje en is weggelopen. Uit deze gedetailleerde verklaring leidt de rechtbank af dat de verdachte mogelijk ook op 16 juli 2010 het slachtoffer met kracht heen en weer heeft geschud. De getuigen [getuige 3] en [getuige 4] hebben verklaard dat de verdachte tegen hen heeft gezegd dat hij, de verdachte, dacht het slachtoffer iets te hard te hebben geschud en dat hij zelf was geschrokken van hoe ruw hij met het slachtoffer was geweest.
In de vierde plaats is er de inhoud van het getapt telefoongesprek tussen de verdachte en de getuige [Getuige] van 11 augustus 2010 om 18.23 uur. Op de mededeling van de getuige [Getuige] dat er is vastgesteld dat bij het slachtoffer sprake was van meer bloedingen in het hoofd en dat dit er op zou wijzen dat het slachtoffer vaak door elkaar is geschud, heeft de verdachte gezegd dat het maar één keer geweest kan zijn. Hiervan overweegt de rechtbank als volgt. In het licht van de ontkenning van de verdachte dat hij op 7 augustus 2010 het slachtoffer (al dan niet met kracht) heeft geschud, lijkt hieruit te volgen dat er dus nog een ander schudmoment is geweest.
In de vijfde plaats wijst de rechtbank op het op 12 augustus 2010 door de verdachte aan zijn vader verzonden sms-bericht. In dit sms-bericht schrijft de verdachte dat hij het slachtoffer even had geschud om hem rustig te maken. Weliswaar heeft de verdachte hierover verklaard dat het bericht slechts als notitie was bedoeld en schrijft de verdachte daarin bovendien dat hij het slachtoffer maar even, namelijk gedurende twee minuten heeft, geschud. Dit neemt niet weg dat de verdachte het hier zelf heeft over het schudden van het slachtoffer. Dit is, zo overweegt de rechtbank, toch heel wat anders dan bijvoorbeeld het zacht wiegen van een baby.
Tot slot is in de inleiding reeds vermeld dat het slachtoffer op 4 augustus 2010 wit en slap werd en gedurende vijftien tot twintig minuten stikkende geluiden maakte. Later die avond was het slachtoffer stil, zag hij wit en leek hij niet alert. De getuige [Getuige] heeft hierover verklaard dat het slachtoffer (uren na de door de verdachte omschreven stikkende geluiden) echt heel erg stil en wit in zijn bedje lag en afwezig leek. Zij heeft gezien dat het slachtoffer niet keek naar de lamp in zijn kamer waar hij normaal wel naar keek. De ogen van het slachtoffer staarden slechts naar een punt. Pas anderhalf uur later kreeg het slachtoffer weer wat meer kleur. Nadien vernam de getuige dat het slachtoffer eerder die avond mogelijk gedurende 45 minuten buiten bewustzijn was geweest, zo verklaart [Getuige]. De rechtbank overweegt dat al deze genoemde uiterlijke verschijnselen bij het slachtoffer, aangemerkt kunnen worden als (acute) klinische verschijnselen die de deskundige Karst verwacht na een (schud)incident.
In de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden ziet de rechtbank sterke aanwijzingen voor het standpunt dat de verdachte het slachtoffer ook eerder meermalen heeft geschud.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat wettig en overtuigend bewijs voor het meermalen veroorzaken van een schudincident, wat telkens tot het overlijden van het slachtoffer heeft kunnen leiden, ontbreekt. Anders dan door de officier van justitie gevorderd zal de verdachte van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Alternatieve scenario’s
Onder verwijzing naar het rapport van de contra-deskundige Eikelenboom-Schieveld heeft de verdediging aangevoerd dat het douche-incident het op 7 augustus 2010 geconstateerde letsel veroorzaakt kan hebben. Dit incident houdt volgens de verklaring van de verdachte in dat het slachtoffer tijdens het inzepen uit de handen van de verdachte is weggegleden, waarna de verdachte het slachtoffer snel weer heeft vastgepakt. Hierbij heeft de verdachte van schrik een zekere kracht op de borstkas van het slachtoffer uitgeoefend, waarbij de verdachte ‘de ribbetjes hoorde kraken’, aldus de verdediging.
In het verhoor bij de rechter-commissaris is de deskundige Karst stellig in zijn verklaring dat de gestelde toedracht de combinatie van bevindingen niet kan verklaren. In die gestelde toedracht is er immers geen sprake van kracht of impact op het hoofd.
Met de officier van justitie is de rechtbank voorts van oordeel dat de verdachte over deze toedracht wisselend heeft verklaard. Ook is de rechtbank gebleken dat geen van de geconsulteerde artsen de lezing van de verdachte dat hij hen over een douche-incident heeft verteld en daarbij uitdrukkelijk aandacht heeft gevraagd voor mogelijke ribbreuken, kan bevestigen. De gestelde toedracht is onvoldoende aannemelijk gemaakt en het verweer treft geen doel.
Onder verwijzing naar het rapport van de contra-deskundige Eikelenboom-Schieveld heeft de verdediging zich voorts op het standpunt gesteld dat niet valt uit te sluiten dat het rennen met het slachtoffer in een draagzak door de getuige [Getuige] het letsel heeft veroorzaakt. Zeker wanneer het hoofd van het slachtoffer daarbij niet gefixeerd was, kan dit scenario het letsel verklaren, aldus de raadsvrouw.
Dat de getuige [Getuige] even met het slachtoffer in de draagzak heeft gerend volgt uit haar eigen verklaring op 2 september 2010. In dit verband verklaart zij zeer nadrukkelijk slechts drie stappen te hebben gezet, waarna zij naar aanleiding van gehuil van het slachtoffer het rennen direct heeft gestaakt. De verdachte heeft niet verklaard dat getuige [Getuige] meer dan drie stappen heeft gezet, zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid van de verklaring van de getuige [Getuige]. Gelet op de bevinding van de deskundige Karst dat in die drie stappen onvoldoende frequentie en uitslag van het hoofd vrij kan komen om het geconstateerde letsel te kunnen veroorzaken, sluit de rechtbank deze toedracht uit als mogelijke oorzaak van het geconstateerde letsel.
Het scenario dat de getuige [Getuige] met het slachtoffer tegen een lantaarnpaal zou zijn gebotst, volgt slechts uit de verklaring van de verdachte. De verklaring vindt geen steun in andere verklaringen en berust bovendien niet op eigen waarneming van de verdachte. Het scenario is niet aannemelijk gemaakt en kan verder onbesproken blijven.
Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van aanwijzingen dat een ander of anderen het bij het slachtoffer geconstateerde letsel heeft of hebben toegebracht.
Conclusies
Op grond van het al het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 7 augustus 2010 het slachtoffer met kracht heeft vastgepakt en deze met kracht door elkaar of heen en weer heeft geschud. Aldus heeft de verdachte het slachtoffer potentieel dodelijk letsel (namelijk hersenletsel, een bloeding in de hersenen en netvliesbloedingen) toegebracht.
Er zijn geen aanwijzingen dat de verdachte op 7 augustus 2010 in bewuste en nauwe samenwerking met een ander heeft gehandeld. Zoals door de officier van justitie en de raadsvrouw betoogd, zal de rechtbank de verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
Voorwaardelijk opzet
Door en namens de verdachte is aangevoerd dat hij nooit enig opzet heeft gehad op het toebrengen van letsel. De verdachte heeft altijd met de beste bedoelingen gehandeld, aldus de verdachte zelf ter zitting.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, in dit geval de dood van het slachtoffer, is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Of de gedraging van de verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal dan moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n aanmerkelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedragingen bewust heeft aanvaard. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op een bepaald gevolg dat het –behoudens contra-indicaties- niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard.
De kans dat een premature, vier tot twaalf weken oude baby als gevolg van het met kracht door elkaar en heen en weer schudden komt te overlijden, is naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten. Dat ook de verdachte zich bewust was van deze aanmerkelijke kans blijkt uit zijn eigen verklaring op 1 september 2010. Daarin heeft de verdachte immers verklaard dat hij uitleg heeft gekregen over hoe de baby opgepakt en ondersteund moest worden. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat met een (premature) baby voorzichtig omgegaan moet worden. Uit het dossier blijkt dat verdachte hierop door verschillende mensen in zijn omgeving, als ook door zijn coach en de gezinsbegeleiding gewezen is. Uit de aard van de gedraging, namelijk het met kracht heen en weer schudden van het slachtoffer, zonder zijn hoofdje daarbij te ondersteunen, leidt de rechtbank af dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het overlijden van het slachtoffer daadwerkelijk heeft aanvaard. Er zijn geen aanwijzingen voor het tegendeel.
Anders dan de verdediging is de rechtbank dan ook van oordeel dat bij de verdachte sprake was van opzet op de dood van het slachtoffer. Het primair ten laste gelegde kan bewezen worden verklaard, met uitzondering van het medeplegen en het meermalen plegen van het feit.
STRAFBAARHEID FEIT
Het bewezen feit levert op:

poging doodslag

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
Bij de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van de persoon van de verdachte betreffende rapporten van
dr. M.J. van Trommel, psychiater n.p. (onder supervisie van drs. Th.J.G. Bakkum – psychiater) d.d. 6 december 2010 en drs. A.K. Wieringa, klinisch psycholoog,
d.d. 6 december 2010.
Het rapport van de psychiater houdt onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende in:
Betrokkene lijdt aan een pervasieve ontwikkelingsstoornis NAO (atypisch autisme), alsmede aan middelenverslaving te weten aan cannabis, alcohol en aan nicotinemisbruik. Het cannabis- en alcoholgebruik is thans gedwongen in remissie.
De ziekelijke stoornis was ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig en heeft betrokkenes gedragskeuzes en gedragingen zodanig beïnvloed dat dat mede daaruit verklaard kan worden.
Betrokkene imponeert als een zeer infantiele persoonlijkheid met een gebrekkige impulscontrole. Iemand die gemakkelijk ontvlambaar is en een geringe draagkracht heeft. Hij wordt snel overspoeld bij belasting.
Zijn gestoorde agressieregulatie komt onder andere tot uiting onder omstandigheden, waarin hij zich overvraagd voelt; hij reageert dan met ongecontroleerde woede-uitbarstingen.
Betrokkene heeft bij voortduring veel begeleiding nodig gehad. Ondanks intensieve begeleiding van zijn ouders en later ook van een persoonlijke coach is het hem niet gelukt om op bevredigende wijze te kunnen functioneren. De mate van onzelfstandigheid en zijn psychische gesteldheid hebben hem tot nu toe parten gespeeld om onder andere op functionele wijze aan het arbeidsproces deel te nemen.
Ook de ingeroepen hulp van een gezinscoach naast de reeds aanwezige ondersteuning van de ouders van betrokkene en zijn persoonlijke begeleider - kon niet verhinderen dat betrokkene problematisch reageerde op de verzorging van zijn zoontje.
De medicatie die betrokkene toegediend kreeg, heeft evenmin kunnen bewerkstelligen dat hij zijn spanningen en onlustgevoelens beter heeft kunnen beheersen.
De rapporteur houdt het voor mogelijk dat betrokkene teveel Ritalin heeft gebruikt, waardoor hij nog meer opgewonden en gespannen is geraakt. Daarnaast hebben het alcoholgebruik en de inname van energy drink deze ongewenste toestand mogelijk nog verder verergerd.
De rapporteur kan zich voorstellen dat de mate van wanhoop en machteloosheid van betrokkene en het in onvoldoende mate kunnen inschatten van zijn lichamelijke kracht hebben kunnen bijdragen aan het optreden van lichamelijk letsel bij de baby.
Tijdens het onderzoek is op pregnante wijze naar voren gekomen, dat betrokkene niet kan omgaan met onverwachte veranderingen. Wanneer hij situaties niet kan overzien of niet onder controle kan krijgen, geeft dit bij hem aanleiding tot niet hanteerbare spanningen. Dergelijke situaties hebben zich regelmatig voorgedaan, toen betrokkene alleen voor zijn zoontje moest zorgen. Het huilen van de baby en het niet alles willen opdrinken van de flesvoeding waren omstandigheden waarop betrokkene niet adequaat kon reageren en die bij hem gevoelens van wanhoop, machteloosheid en woede opriepen.
Hoewel de gebrekkige ontwikkeling van zijn persoonlijkheid, met name zijn overmatige afhankelijkheid van personen in zijn nabije omgeving en zijn middelenmisbruik hebben bijgedragen tot onzelfstandig gedrag, is rapporteur van mening dat betrokkene kan worden aangerekend dat hij ten tijde van de verzorging van een baby zich niet heeft onthouden van overmatig alcohol- en middelengebruik.
Geadviseerd wordt om betrokkene — indien het ten laste gelegde wordt bewezen - als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Uit het rapport van de psycholoog komt het volgende naar voren:
Bij betrokkene is sprake van misbruik van alcohol, afhankelijkheid van cannabis en een Pervasieve Ontwikkeling Stoornis NAO. De persoonlijkheid wordt gekenmerkt door afhankelijke en narcistische kenmerken. Deze stoornissen bestonden ook ten tijde van het ten laste gelegde en beïnvloedden gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde zodanig dat dat mede daaruit verklaard kan worden.
Bij betrokkene is sprake van kwalitatieve beperkingen in zijn sociale begripsvermogen, communicatieve vermogen en empathisch vermogen. Hierdoor kan hij snel overbelast raken, waardoor de zwaktes in de persoonlijkheidsopbouw sterker zijn gedrag zullen bepalen. Bij betrokkene bestaat een hoge mate van impulsiviteit, een neiging tot prikkelzoekend gedrag en hij kan al snel overspoeld raken door negatieve affecten bij oplopende belasting, met het risico op agressieve doorbraken, doordat de remming- en controlemechanismen en frustratietolerantie dan tekort schieten in de regulatie van zijn gedrag.
Betrokkenes levenssituatie (ten tijde van het ten laste gelegde) vormde een grote overbelasting. Hij woonde voor het eerst samen met een partner en was in belangrijke mate verantwoordelijk voor de zorg van een baby, die prematuur werd geboren en bewerkelijk was in de verzorging. In een dergelijke situatie zal betrokkene zich in hoge mate afhankelijk voelen van zijn directe omgeving om hier structuur in aan te brengen. Het was voor betrokkene moeilijk om een huilende baby tot rust te brengen, waardoor de innerlijke spanning bij betrokkene oploopt. Door de gebrekkige frustratietolerantie en eerder genoemde beperkingen kan betrokkene overspoeld raken met negatieve affecten. Hij moet zich dan terug kunnen trekken en tot zichzelf komen. Dit was niet altijd mogelijk en dan is de kans op een doorbraak van agressieve gevoelens zeer wel mogelijk. Betrokkene geeft aan dat als hij zich kon terugtrekken hij alcohol en cannabis gebruikte om zijn innerlijke onrust en spanning te dempen. Rapporteur is van mening dat betrokkene zich, ondanks zijn beperkingen, tijdens de verzorging van de baby hiervan had moeten onthouden.
Geadviseerd wordt om betrokkene voor het ten laste gelegde, als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. De rechtbank is op grond daarvan van oordeel dat voldoende vast is komen te staan dat het ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Er is aldus geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag op zijn drie maanden oude (prematuur geboren) zoontje. Gelet op het vastgestelde letsel (o.a. bloedingen onder het harde hersenvlies en netvliesbloedingen in beide ogen) kan het niet anders dan dat verdachte zijn zoontje in ieder geval op 7 augustus 2010 dusdanig heeft vastgepakt en geschud dat kort daarna het letsel is ontstaan. Na voornoemde gebeurtenis zijn bij het slachtoffer tevens meerdere oude ribbreuken geconstateerd hetgeen doet vermoeden dat zich eerder gelijksoortige (maar minder heftige) schudincidenten hebben voorgedaan. Nu verdachte geen openheid van zaken heeft gegeven over de gebeurtenissen kort voor de 112-melding, althans daarvoor - gelet op het geconstateerde letsel – geen plausibele verklaring heeft gegeven – kan de rechtbank op grond van de diverse verklaringen in het dossier slechts vermoeden dat verdachte tot zijn daad is gekomen omdat hij - mede vanuit zijn zwakke persoonlijkheidsstructuur - de verzorging van zijn zoontje niet aankon. Verdachte heeft met zijn handelen op ernstige en grove wijze inbreuk gemaakt op zijn ouderlijke plicht om zijn kind te verzorgen en te beschermen en zich te onthouden van elk handelen dat het kind geestelijke of lichamelijke schade kan berokkenen.
De (blijvende) gevolgen van het gebeurde zijn voor het slachtoffer, maar ook voor zijn moeder en andere familieleden, erg groot. Het slachtoffer, een thans vierjarige jongen, heeft als gevolg van het hem toegebrachte (hersenletsel) nog steeds epilepsie, verminderd zicht, concentratiestoornissen en achterstand in zijn motorische en cognitieve ontwikkeling. Een en ander heeft ertoe geleid dat het slachtoffer naar een school voor speciaal basisonderwijs gaat. Daarnaast is het slachtoffer uit huis geplaatst en verblijft tot op heden in een (netwerk)pleeggezin. De rechtbank zal hiermee rekening houden bij het bepalen van de strafmaat.
De rechtbank is van oordeel dat op een dergelijk feit in beginsel niet anders kan worden gereageerd dan met oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte, blijkens een op zijn naam staand uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 15 oktober 2014 niet eerder wegens soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank houdt verder rekening met de conclusies uit de eerder genoemde Pro Justitia rapportages van dr. M.J. van Trommel, psychiater n.p. (onder supervisie van drs. Th.J.G. Bakkum – psychiater) en drs. A.K. Wieringa, klinisch psycholoog, waaruit volgt dat het strafbare feit in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
In het kader van de strafmaat houdt de rechtbank ten slotte rekening met het geruime tijdverloop tussen het strafbare feit en de strafoplegging.
Reclassering Nederland heeft op 3 maart 2011 een advies over verdachte opgemaakt waarin wordt geadviseerd om aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldingsplicht, een ambulante behandeling bij de forensische polikliniek het Dok en toezicht vanuit Bureau Jeugdzorg bij het contact tussen verdachte en zijn zoontje. Uit het voortgangsverslag van de reclassering d.d. 21 oktober 2014 en de daarop gegeven nadere toelichting door de toezichthouder volgt dat verdachte de in het kader van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis ingezette behandeling bij de forensische polikliniek Het Dok, inmiddels heeft afgerond en dat de reclassering thans geen toegevoegde waarde ziet in voortzetting van het toezicht. De rechtbank acht het opleggen van een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op grond van het voorgaande niet opportuun en zal daarvan afzien.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ / SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL
Als wettelijk vertegenwoordiger van de benadeelde partij [benadeelde partij] ([geboortedatum 2]) heeft zich in het geding gevoegd: [wettelijke vertegenwoordiger benadeelde partij], [adres en woonplaats 2]
Zij vordert een bedrag van € 6.150 aan immateriële schade.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij] door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal op dit moment naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op
€ 6.150.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 24c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], wettelijk vertegenwoordigd door [wettelijke vertegenwoordiger benadeelde partij], [adres en woonplaats 2]toe tot een bedrag van
€ 6.150,--, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting aan de benadeelde partij te betalen;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 6.150,--;
beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van
€ 6.150,-- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
66 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.A.M.J. Janssen, voorzitter,
mr. P. Putters en mr. M. van Empelen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.Y. de Lange, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 december 2014.
Bijlage bij vonnis van 3 december 2014:
TEKST GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
primair
hij in of omstreeks de periode van 02 mei 2010 tot en met 07 augustus 2010 te
Spijkenisse en/of (elders) in Nederland
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
zijn, verdachtes, zoon genaamd [benadeelde partij] (geboren op [geboortedatum benadeelde partij] 2010) van
het leven te beroven,
(telkens) met dat opzet,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) krachtig en/of gewelddadig
die [benadeelde partij]
- heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of
- door elkaar heeft geschud en/of heen en weer heeft geschud en/of
- in de lucht heeft gegooid en/of heeft laten vallen en/of
- tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of
- tegen een hard voorwerp heeft bewogen en/of geslagen en/of gedrukt
en/althans (in elk geval) (een) (gewelddadige) (andere) handeling(en) heeft
verricht en/of heeft aangewend tegen die [benadeelde partij],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287 juncto 45 Wetboek van strafrecht)
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 02 mei 2010 tot en met 07 augustus 2010 te
Spijkenisse en/of (elders) in Nederland
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
(telkens) aan zijn, verdachtes, zoon genaamd [benadeelde partij] (geboren op [geboortedatum benadeelde partij]
2010),
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten meerdere ribfracturen en/of
hygromen/vochtophopingen in de schedel en/of bloedingen in het hoofd en/of een
breuk in de ellepijp van de linkeronderarm en/of netvliesbloedingen
en/of hersenletsel),
heeft toegebracht,
door die [benadeelde partij] (telkens) opzettelijk krachtig en/of gewelddadig
- vast te pakken en/of vast te houden en/of
- door elkaar te schudden en/of heen en weer te schudden en/of
- in de lucht te gooien en/of te laten vallen en/of
- tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of te stompen en/of
- tegen een hard voorwerp te bewegen en/of slaan en/of drukken
en/althans (in elk geval) (een) (gewelddadige) (andere) handeling(en) te
verrichten en/of aan te wenden tegen die [benadeelde partij];
(artikel 302 Wetboek van strafrecht)
meer subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 02 mei 2010 tot en met 07 augustus 2010 te
Spijkenisse en/of (elders) in Nederland,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk mishandelend zijn, verdachtes, zoon genaamd [benadeelde partij]
(geboren op [geboortedatum benadeelde partij] 2010),
krachtig en/of gewelddadig
- heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of
- door elkaar heeft geschud en/of heen en weer heeft geschud en/of
- in de lucht heeft gegooid en/of heeft laten vallen en/of
- tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of
- tegen een hard voorwerp heeft bewogen en/of geslagen en/of gedrukt
en/althans (in elk geval) (een) (gewelddadige) (andere) handeling(en) heeft
verricht en/of heeft aangewend tegen die [benadeelde partij],
tengevolge waarvan die [benadeelde partij] zwaar lichamelijk letsel (te weten
meerdere ribfracturen en/of hygromen/vochtophopingen in de schedel en/of
bloedingen in het hoofd en/of een breuk in de ellepijp van de linkeronderarm
en/of netvliesbloedingen
en/of hersenletsel), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen
en/of pijn heeft ondervonden;
(artikel 300 lid 2 Wetboek van strafrecht)