ECLI:NL:RBROT:2014:965

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 februari 2014
Publicatiedatum
13 februari 2014
Zaaknummer
C/10/442882 / KG ZA 14-48
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van executiebevoegdheid door de gemeente Dordrecht in kort geding

In deze zaak heeft de gemeente Dordrecht executoriaal beslag gelegd op meer dan dertig panden van eiser wegens verbeurde dwangsommen. De veiling van een deel van deze panden was aangekondigd voor 19 februari 2014. Eiser heeft een kort geding aangespannen om de aankomende executie te voorkomen, met de centrale vraag of er sprake is van misbruik van executiebevoegdheid door de gemeente. De voorzieningenrechter heeft deze vraag ontkennend beantwoord. De rechter oordeelde dat, ook al kan van een executie niet worden verwacht dat deze tot een voldoende opbrengst leidt, dit niet betekent dat de gemeente geen recht heeft om de executie voort te zetten. Eiser kan op andere manieren aan zijn verplichtingen voldoen of een regeling treffen met de schuldeiser om een nadelige executoriale verkoop te voorkomen. De voorzieningenrechter benadrukte dat een gebod of verbod op straffe van een dwangsom een stevige prikkel moet zijn en dat de stelling van eiser dat hij niet over gelden beschikt, niet kan leiden tot de conclusie dat de dwangsom verworden is tot een papieren tijger. De vordering van eiser tot staking van de executie en opheffing van de gelegde beslagen werd afgewezen, met veroordeling van eiser in de kosten van de procedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/442882 / KG ZA 14-48
Vonnis in kort geding van 12 februari 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te Dordrecht,
eiser,
advocaat mr. J. van Meerkerk,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE DORDRECHT,
zetelend te Dordrecht,
verweerster,
advocaat mr. A.C.M. Geerts.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Gemeente genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de vrijwillige verschijning van partijen;
  • de concept-dagvaarding;
  • de producties 1 tot en met 10 aan de zijde [eiser];
  • de producties 1 tot en met 14 aan de zijde van de Gemeente;
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 6 februari 2014;
  • de pleitnota van [eiser];
  • de pleitnota van de Gemeente.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De Gemeente heeft haar beleid om illegale kamerverhuur tegen te gaan sinds 2008 geïntensiveerd.
2.2.
[eiser] is eigenaar van circa 40 panden in Dordrecht, die hij geheel of gedeeltelijk door middel van kamerverhuur exploiteert. [eiser] heeft sinds jaren een geschil met de Gemeente over illegale kamerverhuur.
2.3.
De Gemeente heeft aan [eiser] dwangsommen opgelegd en bestuursdwang toegepast (sluiting panden) wegens illegale kamerverhuur. De Gemeente heeft in juni en oktober 2012 twee panden van [eiser] executoriaal doen verkopen wegens niet betaalde dwangsommen.
2.4.
Het geschil tussen [eiser] en de Gemeente is sinds de onder 2.3 genoemde executoriale verkopen geëscaleerd en voor [eiser] aanleiding geweest om aan de Gemeente honderden brieven, faxen en e-mails te verzenden die niet alle (uitsluitend) betrekking hebben op dat geschil. Het gaat onder meer om verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), handhavingsverzoeken, bezwaarschriften (waaronder bezwaarschriften tegen beslissingen van de Gemeente waarin zij de wettelijke termijn waarbinnen zij op een aanvraag of bezwaarschrift moet beslissen verdaagt) en vergunningaanvragen.
2.5.
De Gemeente heeft vervolgens [eiser] in kort geding gedagvaard en geëist dat het [eiser] op straffe van een dwangsom van € 300,00 per overtreding wordt verboden zich gedurende twee jaar vaker dan 10 keer per maand met brieven, faxen en/of e-mails tot de Gemeente te richten, behalve voor zover deze betrekking hebben op vergunningaanvragen door of namens [eiser] ingediend, dan wel betrekking hebben op bezwaar- en beroepschriften van [eiser] tegen beschikkingen die de Gemeente aan [eiser] heeft gericht.
2.6.
Bij vonnis van 21 maart 2013 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de vordering toegewezen, met dien verstande dat hij de te verbeuren dwangsommen heeft gemaximeerd tot € 100.000,00. [eiser] heeft hiertegen hoger beroep in gesteld. Bij arrest van 28 januari 2014 heeft het gerechtshof Den Haag het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd, onder verhoging van de dwangsom (€ 1.260,00 per overtreding) en het maximum (€ 300.000,00).
2.7.
De Gemeente heeft op 13 augustus 2013 executoriaal beslag gelegd op 31 [eiser] in eigendom toebehorende panden voor verhaal van een bedrag van € 335.673,05 (inclusief rente) wegens verbeurde dwangsommen.
2.8.
Op alle door de Gemeente beslagen panden rust een eerste recht van hypotheek ten gunste van de Rabobank van (per 13 januari 2014) € 2.106.846,00 (exclusief rente en kosten). Om haar positie als hypotheekhouder te bewaken heeft de Rabobank de executie van deze panden overgenomen. De veiling van de eerste drie panden is aangezegd voor 19 februari 2014. Op 19 februari 2014 bedraagt de vordering van de Rabobank op [eiser]
€ 2.097.950,00 (exclusief rente en kosten). De kosten van executie van de panden bedragen volgens de Rabobank minimaal € 68.850,00 (exclusief BTW) en maximaal € 122.850,00 (exclusief BTW). De door [eiser] verschuldigde dagrente bedraagt € 253,99 per dag.
2.9.
Op 17 september 2013 zijn de panden in opdracht van [eiser] door Waltmann
& Co. Makelaars getaxeerd. Blijkens het naar aanleiding daarvan opgemaakte taxatierapport was op dat moment de executiewaarde van de panden in verhuurde staat € 2.248.000,00.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat en zakelijk weergegeven - staking van de executie en opheffing van de door de Gemeente gelegde beslagen, kosten rechtens.
Aan die vordering legt [eiser] de stelling ten grondslag dat de Gemeente misbruik van haar executiebevoegdheid maakt indien zij de executie van de panden doorzet. [eiser] voert daartoe aan dat bij een executieverkoop zo’n geringe verkoopwaarde is te verwachten dat zelfs de eerste hypotheekhouder haar vordering niet geheel voldaan zal krijgen. Een executoriale verkoop van de panden zal niet tot voldoening van de vordering van de Gemeente op [eiser] leiden, zodat de Gemeente bij een dergelijke verkoop geen rechtens te respecteren belang heeft. Daarentegen zal een dergelijke verkoop, zo stelt [eiser], voor hem tot gevolg hebben dat hij met een enorme restschuld blijft zitten. [eiser] heeft daaraan toegevoegd dat de Rabobank te kennen heeft gegeven dat zij, bij opheffing van het door de Gemeente gelegde beslag, niet tot executie zal overgaan.
3.2.
De Gemeente voert verweer dat strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] in de kosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Voor opheffing van een executoriaal beslag kan aanleiding zijn indien een beslaglegger misbruik zou maken van zijn executiebevoegdheid. Van een dergelijk misbruik kan sprake zijn indien enerzijds de beslaglegger geen redelijk belang heeft bij voortzetting van de executie en de beslagene anderzijds door de executie onredelijk wordt gedupeerd.
4.2.
Bij zijn stelling, dat de Gemeente geen enkel belang heeft bij voortzetting van de executie op de enkele grond dat bij een executoriale verkoop niet een zodanige opbrengst zal worden verkregen dat de vordering van de Gemeente op [eiser] daarop zal kunnen worden verhaald, miskent [eiser] dat voorop moet worden gesteld dat de executie door de Gemeente in beginsel wordt gelegitimeerd door de met het vonnis van 21 maart 2013 (en het latere arrest van 28 januari 2014) verkregen executoriale titel.
4.3.
Ook indien van een executie niet kan worden verwacht dat deze tot een voldoende opbrengst zal leiden, dan neemt dat niet weg dat er voor de schuldenaar een drijfveer kan zijn om executie te voorkomen door op andere wijze aan de veroordeling te voldoen of voor de voldoening daarvan een regeling met de schuldeiser overeen te komen teneinde een voor hem nadelige executoriale verkoop te voorkomen. Ook in dat aspect is een gerechtvaardigd belang van de schuldeiser bij executie gelegen.
4.4.
De voorzieningenrechter is met de Gemeente van oordeel dat het enkele feit – wat daarvan overigens ook zij (immers, dat de opbrengst van de veiling niet voldoende zou zijn om de vordering van zowel de Rabobank als de Gemeente te voldoen wordt uitdrukkelijk betwist door de Gemeente) – dat de Gemeente van een executie geen voldoening van haar vordering te verwachten heeft er niet in mag resulteren dat [eiser] de vordering van de Gemeente zonder meer – zonder enige consequentie voor zichzelf en met behoud van zijn eigendom van de panden – onvoldaan kan laten. Dit te meer omdat een gebod of verbod op straffe van een dwangsom beoogt een stevige prikkel te zijn, welke prikkel niet kan worden afgedaan met de stelling dat men niet over gelden beschikt. Daarmee zou de dwangsom verworden tot een papieren tijger.
4.5.
Dat [eiser] tot een oplossing van het geschil wenst te komen, blijkt overigens uit de correspondentie, noch uit de ‘niet aflatende stroom’ brieven, faxen, e-mails en procedures, noch uit de gesprekken en noch uit zijn betalingsgedrag. Dit volgt zowel uit (in brieven) vaststaande weigeringen van [eiser] als ook uit het feit dat hij in de periode januari tot en met september 2013 wel € 174.553,00 aan de Rabobank heeft betaald. De stelling van [eiser] dat hij vrijwillig in een periode van vijf tot acht jaar, al dan niet door onderhandse verkoop van de panden, aan zijn betalingsplicht jegens de Gemeente wenst te voldoen, is niet onderbouwd en wordt om die reden gepasseerd.
4.6.
Per 3 oktober 2013 bedroeg de vordering van de Rabobank op [eiser]
€ 2.039.072,00 (exclusief rente en kosten). In de laatste paar maanden is de schuld aan die bank toegenomen met € 67.774,00 (per 13 januari 2014; zie productie 9 aan de zijde van [eiser]). In dat licht bezien, en zonder nadere toelichting, die ontbreekt, gaat het standpunt van [eiser] dat de verhaalsmogelijkheden voor de Gemeente door aflossing op de hypotheek alleen maar zullen toenemen voorshands niet op.
4.7.
De Gemeente stelt terecht dat de handelwijze van [eiser] zelf aan zijn beroep op misbruik van executiebevoegdheid in de weg staat. Zo er al sprake zou zijn van een noodsituatie aan de zijde van [eiser], is het [eiser] zelf die zich in die situatie heeft gebracht, hetgeen niet in rechte dient te worden gehonoreerd. Indien de vordering van [eiser] tot staking van de executie op de door hem aangevoerde grondslag zou worden toegewezen, zou [eiser] zich tot in de lengte der dagen kunnen onttrekken aan de gevolgen van zijn gebondenheid aan het in kracht van gewijsde gegane vonnis van 21 maart 2013 (en het latere arrest van 28 januari 2014).
4.8.
Daarbij komt dat niet ondenkbaar is dat een executieverkoop voldoende oplevert om aan de Gemeente een uitkering te doen. Bovendien is onvoldoende gesteld noch gebleken dat [eiser] in het geheel niet over financiële middelen zou beschikken om de vordering van de Gemeente te voldoen. Als het beslag zou vervallen is niet ondenkbaar dat [eiser] de panden verkoopt (en met de opbrengst niet de Gemeente betaalt) en de Gemeente haar belangrijkste en meest kansrijke verhaalsmogelijkheid verliest. Daarnaast miskent [eiser] dat bij een niet verkopen van de panden de vordering van de Gemeente alleen maar oploopt. Zo heeft [eiser] ter zitting onweersproken gesteld – en mitsdien staat vast – dat hij nog steeds geen leges betaalt aan de Gemeente en dat hij nog steeds het hem bij vonnis van 21 maart 2013 (en het latere arrest van 28 januari 2014) opgelegde verbod overtreedt.
4.9.
Het standpunt van [eiser] dat sprake is van misbruik van executiebevoegdheid door de wijze waarop de Gemeente haar rechten uitoefent, namelijk dat de Rabobank door de Gemeente gedwongen wordt de executie uit te voeren, is feitelijk niet juist en wordt om die reden gepasseerd. Immers, de Rabobank heeft er zelf voor gekozen om de executie over te nemen en vervolgens uit te voeren. Dit kan niet aan de Gemeente worden verweten.
4.10.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering van [eiser] zal worden afgewezen.
4.11.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden verwezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
Wijst de vordering van [eiser] af.
5.2.
Veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op € 608,00 aan verschotten en € 816,00 aan salaris advocaat.
5.3.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.D. Rentema en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2014. [1]

Voetnoten

1.801/2477