Uitspraak
KANTONRECHTER ROTTERDAM
[eiser],
verweerster in reconventie,
eiseres in reconventie,
1.Het verloop van de procedure
- het exploot van dagvaarding van 13 maart 2014, met één productie;
- de conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie, met één productie;
- de conclusie van repliek in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
- de conclusie van dupliek in conventie tevens conclusie van repliek in reconventie, met één productie;
- de conclusie van dupliek in reconventie, met één productie.
2.De vordering en het verweer in conventie
1. € 714,35, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 585,53 vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
3.De vordering en het verweer in reconventie[gedaagde] heeft gevorderd bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [eiser] te veroordelen tot betaling van:1. € 242,69 dan wel € 826,49 althans een zodanig bedrag dat de kantonrechter in goede justitie vermeent te behoren;
4.De beoordeling van de vordering
Ter bepaling van het toepasselijke recht op cessie komt in aanmerking EU-verordening nr. 593/2008, oftewel de “Rome I-verordening” (hierna: Rome I-Vo), nu deze verordening niet alleen materieel maar ook formeel en temporeel van toepassing is.
Welk recht toepasselijk is op de betrekkingen tussen de cedent (de overdrager van de vordering) en de cessionaris (de verkrijger van de vordering) is geregeld in artikel 14 lid 1 Rome I-Vo - aangehaald voor zover relevant:
Ter onderbouwing van haar stelling dat de overdracht van de vorderingen van Essent op [gedaagde] is medegedeeld aan [gedaagde] beroept [eiser] zich op het in persoon betekende onderhavige dagvaardingsexploot alsmede op een brief van 28 maart 2013 van de gemachtigde van [eiser] aan [gedaagde], van welke brief [eiser] een fotokopie van een tekstuitdraai in het geding heeft gebracht als productie 2 bij conclusie van repliek in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie. [gedaagde] heeft op haar beurt bij conclusie van dupliek in conventie tevens conclusie van repliek in reconventie betwist dat zij deze brief heeft ontvangen, zodat, volgens haar, geen sprake is geweest van de in artikel 3:94 lid 1 BW vereiste mededeling.
stelt zich op het standpunt, dat de akte van cessie van 20 februari 2013 evident niet voldoende bepaald is. Sprekend voorbeeld daarvan is, dat in de desbetreffende akte veelvuldig wordt verwezen naar de mantelovereenkomst maar deze overeenkomst niet als bijlage aan de akte van cessie is toegevoegd. Men dient aldus maar te gissen naar de inhoud hiervan. Derhalve is het ook schier onmogelijk te bepalen welke vorderingen nu door Essent aan [eiser] zijn overgedragen en zijn de stellingen van [eiser] veel te algemeen. Een daarvoor geldend tijdsbestek en specificatie/toelichting van de vorderingen daarbij ontbreekt ook nog eens. Dat de beweerdelijke vordering van Essent op [gedaagde] aan [eiser] middels de akte d.d. 20 februari 2013 zou zijn overgedragen blijkt dan ook nergens uit.
In reactie op de betwisting door [gedaagde] van de ontvangst van voornoemde brief van 28 maart 2013 voert [eiser] bij conclusie van dupliek in reconventie aan dat het onaannemelijk is dat [gedaagde] deze brief niet heeft ontvangen. Immers, bij conclusie van repliek in conventie, zo gaat [eiser] verder, zijn kopieën van meerdere brieven van [gedaagde] overgelegd terwijl van geen van deze brieven, met uitzondering van genoemde brief van 28 maart 2013, [gedaagde] heeft gesteld dat zij ze niet had ontvangen.
Voor zover al juist zou zijn dat [gedaagde] door Essent niet behoorlijk in gebreke was gesteld voorafgaande aan de cessie, valt, anders dan [gedaagde] van mening is, niet in te zien waarom dit in de weg zou moeten staan aan de rechtsgeldigheid van de mededeling van de cessie overeenkomstig artikel 3:94 BW. In dit verband is namelijk niet vereist dat het om een opeisbare vordering gaat; ook een niet-opeisbare vordering kan worden gecedeerd.
Uit de als productie 2 bij conclusie van repliek in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie door [eiser] in het geding gebrachte tekst van deze brief van 28 maart 2013 volgt, naar het oordeel van de kantonrechter, dat de gecedeerde vordering van Essent op [gedaagde] voldoende is bepaald. Vraag is echter nog wél, als gezegd, of [gedaagde] deze brief heeft ontvangen.
d.d. 11 november 2012 (hierna: de november2012-factuur), en
d.d. 9 december 2012 (hierna: de december2012-factuur).
€ 285,00 (november2012-factuur) + € 195,00 (december2012-factuur)) met genoemd beweerdelijk door [eiser] verschuldigde bedrag van € 826,49). Ten aanzien van dit verrekeningsverweer overweegt de kantonrechter als volgt.
Dit bedrag wordt op 23-01-2013 aan u terugbetaald en is exclusief achterstallige betalingen”.
Het verzuim treedt zonder ingebrekestelling in [.] wanneer een voor de voldoening bepaalde termijn verstrijkt zonder dat de verbintenis is nagekomen, tenzij blijkt dat de termijn een andere strekking heeft.).
5.De beslissing
donderdag 29 januari 2015 om 14.30 uurteneinde [gedaagde] in de gelegenheid te stellen zich uit te laten of zij dit tegenbewijs wenst te leveren en,