ECLI:NL:RBROT:2014:9615

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 november 2014
Publicatiedatum
25 november 2014
Zaaknummer
ROT 14-5804
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten binnen beschermd stadsgezicht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 november 2014 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning die was verleend aan een vergunninghouder voor het realiseren van een nieuwe garage in Dordrecht. De vergunning omvatte activiteiten zoals bouwen, slopen binnen beschermd stadsgezicht, het maken of veranderen van een uitweg, en het veranderen van een gemeentelijk monument. De verzoekster, een vereniging uit Dordrecht, stelde dat zij eigenaar was van een deel van het perceel waarop de vergunning betrekking had, en dat dit deel door verkrijgende of bevrijdende verjaring op haar was overgegaan. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat deze eigendomskwestie een privaatrechtelijk geschil betrof dat niet in de weg stond aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen grond was om aan te nemen dat de welstands- en monumentencommissie niet aan het besluit ten grondslag had mogen leggen. Bovendien werd vastgesteld dat de omgevingsvergunning voldeed aan de voorschriften van het bestemmingsplan en de Bouwverordening. De voorzieningenrechter zag geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien het bezwaar van de verzoekster niet op voldoende gronden was gebaseerd. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 14/5804
uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 november 2014 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

de vereniging [naam vereniging] , te Dordrecht, verzoekster,

gemachtigde: [gemachtigde] ,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht, verweerder,
gemachtigden: mr. C.W.M. Berendsen en M.W. Timmer.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde belanghebbende], te Dordrecht, vergunninghouder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 augustus 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder ten behoeve van het realiseren van een nieuwe garage op de locatie [adres] te Dordrecht een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen, slopen binnen beschermd stadsgezicht, maken of veranderen van een uitweg, en het veranderen van een gemeentelijk monument.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Tevens heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2014. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens is namens verzoekster verschenen [belanghebbende] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Voorts is vergunninghouder verschenen.
Partijen hebben na de zitting getracht tot een vergelijk te komen. Dit heeft niet tot resultaat geleid, waarna is verzocht uitspraak te doen.

Overwegingen

1. Aan het bestreden besluit heeft verweerder onder meer ten grondslag gelegd dat het bouwplan past binnen het geldende bestemmingsplan, en dat de welstands- en monumentencommissie op 30 juni 2014 een positief advies heeft uitgebracht. Verweerder acht voldoende aannemelijk dat de aanvraag voldoet aan de voorschriften van de gemeentelijke Bouwverordening en het Bouwbesluit 2012. Verweerder acht geen gronden aanwezig om de omgevingsvergunning te weigeren.
2. Verzoekster stelt dat zij eigenaar is van een deel van de grond en opstal waarop de omgevingsvergunning betrekking heeft. Dit deel is door verzoekster in gebruik als sanitairgebouw, dat zou moeten wijken voor de bouwplannen van vergunninghouder. Zonder sanitairgebouw kan de watersportvereniging echter geen passanten ontvangen.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of eventueel in de hoofdzaak.
4. Gelet op de onomkeerbare gevolgen van de voorgenomen sloop, acht de voorzieningenrechter voldoende spoedeisend belang aanwezig voor de beoordeling van het verzoek.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het onderhavige perceel volgens de gegevens van het Kadaster eigendom is van vergunninghouder, maar dat verzoekster zich op het standpunt stelt dat de eigendom van een deel van het perceel door verkrijgende dan wel bevrijdende verjaring op haar is overgegaan. Dit standpunt heeft verzoekster, ook ter zitting, aan de hand van (historische) foto's uiteengezet. Deze eigendomskwestie betreft echter een privaatrechtelijk geschil, dat verzoekster kan voorleggen aan de civiele rechter. De omgevingsvergunning heeft deels betrekking op de activiteit bouwen en is in zoverre, nu niet is gebleken dat de voorgenomen bouw in strijd is met het bestemmingsplan, Bouwverordening of Bouwbesluit, een gebonden positief besluit. Hierbij kan door verweerder geen belangenafweging worden gemaakt en kan de eigendomssituatie derhalve geen rol spelen. Voor zover de vergunning betrekking heeft op de activiteit slopen binnen een beschermd stadsgezicht, diende verweerder op grond van artikel 2.16 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) te beoordelen of aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd. Voor zover de vergunning betrekking heeft op het veranderen van een gemeentelijk monument diende verweerder op grond van de Erfgoedverordening Dordrecht te toetsen aan de monumentale waarden. Voor beide activiteiten geldt dat privaatrechtelijke belangen geen grond vormen voor weigering van de omgevingsvergunning.
Gelet op het voorgaande kan de gestelde eigendomssituatie geen afbreuk doen aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit en vormt deze dus geen aanleiding om aan te nemen dat het bezwaar zal slagen.
6.1.
Ter zitting heeft verzoekster naar voren gebracht dat er aanvullende bezwaargronden zijn ingediend, die zijn gericht tegen de vormgeving van het bouwwerk. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de welstands- en monumentencommissie op 30 juni 2014 advies heeft uitgebracht en verweerder dit advies heeft mogen volgen. Vergunninghouder heeft ten aanzien van de welstandsaspecten naar voren gebracht dat hij op verzoek van de welstands- en monumentencommissie aanpassingen in het bouwplan heeft doorgevoerd en het bouwplan hierna door deze commissie is goedgekeurd.
6.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat niet is gebleken van onzorgvuldigheden ten aanzien van het advies van de welstands- en monumentencommissie, zodat er vooralsnog geen grond bestaat voor het oordeel dat verweerder dit advies niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Verzoekster heeft alleen gesteld dat het bouwplan esthetisch niet in orde is en niet past in het stadsbeeld. Dit betreft naar het oordeel van de voorzieningenrechter een subjectieve, niet onderbouwde stelling en is derhalve thans onvoldoende om aan te nemen dat het bezwaar op deze grond zal slagen. Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat zelfs indien het bouwplan op grond van welstandsaspecten aanpassingen zou behoeven, deze niet in de weg staan aan de vergunning tot slopen. Bovendien kan een welstandstoetsing er niet toe leiden dat een planologisch toegelaten bouwwerk in het geheel niet meer kan worden gerealiseerd. Het bezwaar zou er eventueel toe kunnen leiden dat het bouwplan moet worden aangepast. Indien vergunninghouder de bouw aanvangt voordat de vergunning onherroepelijk is, komt het risico dat het bouwplan moet worden aangepast voor rekening van vergunninghouder. Dit vormt geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
7. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit naar verwachting in bezwaar in stand zal blijven, al dan niet met aanpassingen wegens welstandsaspecten, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A.M. Cooijmans, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J. Houtman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 november 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.