In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 november 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 6 maart 2013. De verdachte, bestuurder van een personenvoertuig, reed op de Coolsingel te Rotterdam en kwam in aanrijding met een voetgangster die zich op een voetgangersoversteekplaats bevond. De officier van justitie had de verdachte aangeklaagd voor het primair ten laste gelegde feit van onvoorzichtig rijgedrag, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van aanmerkelijke onvoorzichtigheid. De rechtbank concludeerde dat de verdachte op het moment van de aanrijding een enkel moment van onoplettendheid had, wat niet voldoende was om schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 vast te stellen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte mogelijk met een snelheid van 54 km/u reed, wat een geringe overschrijding van de toegestane snelheid van 50 km/u betekende. De omstandigheden van het ongeval, waaronder het tijdstip en de verkeerssituatie, werden ook in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet opzettelijk of met grove nalatigheid had gehandeld, en sprak hem vrij van het primair ten laste gelegde feit. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan het subsidiair ten laste gelegde feit, namelijk het veroorzaken van gevaar op de weg door niet voortdurend op de weg te letten. De rechtbank legde een taakstraf op van 40 uur en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaar, onder voorwaarde dat deze niet ten uitvoer wordt gelegd als de verdachte zich gedurende de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.