ECLI:NL:RBROT:2014:9579

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 november 2014
Publicatiedatum
25 november 2014
Zaaknummer
10/820016-13
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met voetgangster op zebrapad en beoordeling van schuld

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 november 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 6 maart 2013. De verdachte, bestuurder van een personenvoertuig, reed op de Coolsingel te Rotterdam en kwam in aanrijding met een voetgangster die zich op een voetgangersoversteekplaats bevond. De officier van justitie had de verdachte aangeklaagd voor het primair ten laste gelegde feit van onvoorzichtig rijgedrag, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van aanmerkelijke onvoorzichtigheid. De rechtbank concludeerde dat de verdachte op het moment van de aanrijding een enkel moment van onoplettendheid had, wat niet voldoende was om schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 vast te stellen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte mogelijk met een snelheid van 54 km/u reed, wat een geringe overschrijding van de toegestane snelheid van 50 km/u betekende. De omstandigheden van het ongeval, waaronder het tijdstip en de verkeerssituatie, werden ook in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet opzettelijk of met grove nalatigheid had gehandeld, en sprak hem vrij van het primair ten laste gelegde feit. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan het subsidiair ten laste gelegde feit, namelijk het veroorzaken van gevaar op de weg door niet voortdurend op de weg te letten. De rechtbank legde een taakstraf op van 40 uur en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaar, onder voorwaarde dat deze niet ten uitvoer wordt gelegd als de verdachte zich gedurende de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/820016-13
Datum uitspraak: 26 november 2014
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres],
raadsman mr. M.P. Nan, advocaat te Arnhem.

ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 november 2014.

TENLASTELEGGING

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

EIS OFFICIER VAN JUSTITIE

De officier van justitie mr. M.G. Vreugdenhil heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 uur, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar.

BEWIJS

1
Feiten en omstandigheden
Op 6 maart 2013 omstreeks 20:23 uur reed de verdachte als bestuurder van een personenvoertuig op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Coolsingel te Rotterdam. Hij kwam uit de richting van de Erasmusbrug en ging in de richting van het Hofplein. De toegestane maximum snelheid voor motorvoertuigen aldaar is 50 km/h. De verdachte is tegen een voetgangster aangereden, die zich ongeveer midden op een voetgangersoversteekplaats (zebrapad) bevond, als gevolg waarvan het zij (zwaar) letsel heeft opgelopen.
2.1
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte kan worden verweten dat hij bij het naderen van de voetgangersoversteekplaats zijn aandacht niet voortdurend op de weg voor hem heeft gehad door bij het naderen van die voetgangersoversteekplaats naar links te kijken, dat hij harder reed dan ter plaatse was toegestaan (ongeveer 54 km/uur) en in ieder geval te hard reed voor de verkeersituatie ter plaatse en dat hij geen voorrang heeft verleend aan de voetgangster die zich op dat moment bevond midden op de voetgangersoversteekplaats. Door aldus te handelen heeft de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden waardoor hij een verkeersongeval heeft veroorzaakt ten gevolge waarvan de voetgangster (mogelijk blijvend) zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
2.2
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Er is geen sprake van onvoorzichtig, onoplettend, onachtzaam of onzorgvuldig rijgedrag als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, doch van een tragisch ongeluk omdat verdachte zijn aandacht even niet op de weg heeft gehad. Aan de hand van het dossier kan niet worden vastgesteld welke snelheid de verdachte had ten tijde van het ongeval. In ieder geval kan niet worden vastgesteld dat verdachte reed met een snelheid die hoger was dan de ter plekke toegestane snelheid. Een veroordeling wegens overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 is hiermee uitgesloten.
3 Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat bij de vraag of er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts is van belang dat niet in het algemeen valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld en dat ook niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met een of meer gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
3.1
Overschrijding maximum snelheid
In het proces-verbaal van de Technische- en Ongevallendienst is geprobeerd de snelheid waarmee de verdachte reed op twee verschillende manieren te achterhalen. De resultaten daarvan zijn niet (exact) gelijk. Op basis van beelden van (kennelijk niet geijkte) camera’s ter plaatse wordt berekend dat verdachte met een gemiddelde snelheid van 54 km/u moet hebben gereden, terwijl op basis van de werpafstand van de voetganger de indicatieve botssnelheid wordt bepaald op tussen de 40 en 56 km/u. De verdachte heeft steeds verklaard dat hij iets onder de 50 km/u reed op het moment van het ongeval.
Uit de conclusie van de onderzoekers dat de verdachte gemiddeld ongeveer 54 kilometer per uur heeft gereden kan niet zonder meer worden afgeleid dat verdachte ten tijde van het ongeval meer dan 50 kilometer per uur moet hebben gereden. Er is immers sprake van een berekend gemiddelde, waarbij bovendien niet geijkte camera’s zijn gebruikt. Daarnaast gaat het om een relatief geringe overschrijding van de toegestane maximum snelheid van 50 km/uur waarbij een meetfout snel tot een andere conclusie leidt. Gelet hierop en op de verklaring van [getuige] - die de verdachte vlak voor de voetgangersoversteekplaats met een aanzienlijk snelheidsverschil inhaalde - dat hij ongeveer 60 km/h reed en de genoemde indicatieve botssnelheid is het zeker niet onaannemelijk dat verdachte inderdaad, zoals hij zelf heeft verklaard, niet harder dan de ter plaatse toegestane snelheid van 50 km/u heeft gereden. Van de juistheid van die verklaring wordt daarom uitgegaan.
3.2
Snelheid gelet op situatie
Het ongeval vond plaats in de avonduren op een doordeweekse avond na sluitingstijd op de Coolsingel, een brede tweebaansweg met een ter plekke overzichtelijke voetgangersoversteekplaats. Uit de stukken blijkt niet dat het ten tijde van het ongeval druk was op en rond de voetgangersoversteekplaats. Sterker nog, uit de camerabeelden blijkt dat er geen sprake is van een enige drukte op het trottoir en/of op of nabij de oversteekplaats of verdere omgeving. Het naderen van de voetgangersoversteekplaats met een snelheid gelegen iets onder de toegestane maximumsnelheid is dan ook niet aan te merken als een ‘gelet op de situatie te hoge snelheid’ zoals is ten laste gelegd. Daarbij is in aanmerking genomen dat uit de stukken niet blijkt dat ter plaatse verkeersaanwijzingen worden gegeven die adviseren tot aanpassing van de snelheid tot onder dan de toegestane maximumsnelheid.
3.3
Niet uiterst rechts rijden
Met de officier van justitie wordt geoordeeld dat het niet uiterst rechts rijden geen rol speelt in de vaststelling van de schuld van de verdachte.
3.4
Moment van onoplettendheid
Op grond van de verklaringen van de verdachte, afgelegd zowel ter zitting als bij de politie wordt vastgesteld dat de verdachte bij het naderen van de voetgangersoversteekplaats naar links heeft gekeken, omdat hij dacht dat hij een kennis zag lopen. De verdachte heeft aldus, toen hij het voetgangersoversteekplaats naderde, zijn aandacht niet voortdurend op de weg voor hem gehad. Daardoor heeft hij niet opgemerkt dat een voetgangster bezig was om via de voetgangersoversteekplaats, waar zij voorrang had, over te steken en heeft hij haar aangereden.
Uit het voorgaande volgt dat een moment van onoplettendheid van de zijde van de verdachte ten grondslag heeft gelegen aan het ongeval.
4 Conclusie
Hoe nadelig de gevolgen van het verkeersongeval voor het slachtoffer ook zijn, een enkel moment van onoplettendheid levert geen (zeer) aanmerkelijk onvoorzichtig handelen in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 op. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde misdrijf.

BEWEZENVERKLARING

Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 06 maart 2013 te Rotterdam als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Coolsingel, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
een voetgangersoversteekplaats is genaderd en zijn aandacht niet voortdurend op de weg vóór hem heeft gehad en niet heeft opgemerkt dat een voetganger doende was de rijbaan van die Coolsingel via eerdergenoemde voetgangersoversteekplaats over te steken en in aanrijding is gekomen met die voetganger op het moment dat die voetganger de rijbaan inmiddels voor een groot gedeelte was overgestoken en zich halverwege meergenoemde voetgangersoversteekplaats bevond.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

BEWIJSMOTIVERING

De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.

STRAFBAARHEID FEIT EN STRAFBAARHEID VERDACHTE

Het bewezen feit levert op:
subsidiair
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Het feit en de verdachte zijn strafbaar.

STRAFMOTIVERING

De straf die aan de verdachte worden opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op een voetgangersoversteekplaats geen voorrang verleend aan een voetgangster die aldaar overstak en die voorrang had. Door aldus te handelen heeft de verdachte de verkeersveiligheid in gevaar gebracht en zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer veronachtzaamd. Als gevolg van dit ongeval heeft het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel opgelopen, waarvan zij tot op heden nog nadelige gevolgen ondervindt.
Gelet op de ernst van het feit is een taakstraf en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen gerechtvaardigd en geboden.
De straf valt lager uit dan door de officier van justitie is gevorderd, nu de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van het primair ten laste gelegde. Bij de vaststelling van de hoogte van de straf is rekening gehouden met de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en de daarvoor vastgestelde oriëntatiepunten in aanmerking genomen. Ook zijn daarbij de ernstige gevolgen van het ongeval betrokken.
In het voordeel van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het tijdsverloop sinds het bewezen geachte feit, de spijtbetuiging van de verdachte jegens het slachtoffer en het feit dat blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 20 oktober 2014 de verdachte nooit eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. De rechtbank zal om de verdachte ervan te weerhouden om zich in de toekomst weer schuldig te maken aan een verkeersovertreding of andere strafbare feiten de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen in voorwaardelijke vorm opleggen.
Alles afwegend worden na te noemen straf en maatregel passend en geboden geacht.

TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en
5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
40 (veertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
20 (twintig) dagen;
ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van
3 (drie) maanden;
bepaalt dat deze bijkomende straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
2 (twee) jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H. Janssen, voorzitter,
en mrs. R. de Vreede en E. Fels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.B. Volp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 november 2014.
Bijlage I bij vonnis van 26 november 2014:

TEKST TENLASTELEGGING

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 06 maart 2013 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk
als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft
gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden door met dat motorrijtuig zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke
verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het
openbaar verkeer openstaande weg, de Coolsingel, welk rijgedrag hierin heeft
bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
met een snelheid van ongeveer 54 km/uur, zijnde een hogere snelheid dan ter
plaatse was toegestaan (te weten 50 km/uur) en een gelet op de situatie te
hoge snelheid, een voetgangersoversteekplaats is genaderd en/of
(daarbij) zijn aandacht niet voortdurend op de weg vóór hem heeft gehad en/of
(bovendien) niet uiterst rechts van de rijbaan heeft gereden en/of (aldus
rijdende) niet heeft opgemerkt dat een voetganger doende was de rijbaan van
die Coolsingel via eerdergenoemde voetgangersoversteekplaats over te steken
en/of in botsing of aanrijding is gekomen met die voetganger op het moment
dat die voetganger de rijbaan inmiddels voor een groot gedeelte was
overgestoken en zich halverwege meergenoemde voetgangersoversteekplaats bevond,
waardoor die voetganger, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel (te
weten een onderbeenbreuk, bovenarmbreuk, schouderbladbreuk, ribbreuk, kleine
klaplong en een kleine schedelbreuk) of zodanig lichamelijk letsel werd
toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening
van de normale bezigheden is ontstaan;
art 6 Wegenverkeerswet 1994
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 06 maart 2013 te Rotterdam als bestuurder van een
motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de Coolsingel, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die
weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die
weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
met een snelheid van ongeveer 54 km/uur, zijnde een hogere snelheid dan ter
plaatse was toegestaan (te weten 50 km/uur) en een gelet op de situatie te
hoge snelheid, een voetgangersoversteekplaats is genaderd en/of
(daarbij) zijn aandacht niet voortdurend op de weg vóór hem heeft gehad en/of
(bovendien) niet uiterst rechts van de rijbaan heeft gereden en/of (aldus
rijdende) niet heeft opgemerkt dat een voetganger doende was de rijbaan van
die Coolsingel via eerdergenoemde voetgangersoversteekplaats over te steken
en/of in botsing of aanrijding is gekomen met die voetganger op het moment
dat die voetganger de rijbaan inmiddels voor een groot gedeelte was
overgestoken en zich halverwege meergenoemde voetgangersoversteekplaats bevond;
U dient er rekening mee te houden dat degene die rechtstreeks schade heeft
geleden door een op deze dagvaarding vermeld strafbaar feit, zich terzake van
zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij kan voegen in het
Strafproces. Conform het bepaalde in artikel 51 b van het Wetboek van
Strafvordering is het mogelijk dat de vordering later schriftelijk, namelijk
voor de aanvang van de terechtzitting, danwel mondeling tijdens de
terechtzitting wordt ingediend. Indien thans aan het openbaar ministerie
bekend is of benadeelde partij zich heeft gevoegd, treft u de inhoud van diens
vordering en de daarbij vermelde gronden op deze dagvaarding aan.
art 5 Wegenverkeerswet 1994