In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 november 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde A.J. Veninga, en de minister van Economische Zaken, Agentschap Telecom, als verweerder. De zaak betreft een bestuurlijke boete van € 11.377,- die aan eiser was opgelegd wegens illegale uitzendingen in de FM-omroepband. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 20 december 2013, maar dit bezwaar werd door verweerder niet-ontvankelijk verklaard omdat de bezwaargronden en een machtiging niet tijdig waren ingediend. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 16 september 2014 heeft eiser aangevoerd dat de bezwaargronden tijdig waren ingediend en dat de termijn voor indiening te kort was. Eiser betoogde dat de postbezorging niet afhankelijk had mogen zijn van interne postverwerking en dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. De rechtbank heeft overwogen dat artikel 6:9, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) naar analogie van toepassing is op het aanvullen van de gronden van een bezwaar- of beroepschrift. De rechtbank concludeerde dat de brief van eiser, die op 24 februari 2014 was afgestempeld, tijdig was ingediend, omdat deze op 25 februari 2014 door verweerder was ontvangen.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tevens is bepaald dat verweerder het betaalde griffierecht van € 165,- aan eiser dient te vergoeden en dat verweerder in de proceskosten van eiser wordt veroordeeld tot een bedrag van € 974,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.