In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 november 2014 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een ontslag op staande voet van eiseres, die werkzaam was als administratief medewerkster bij een openbare basisschool. Eiseres was verantwoordelijk voor het beheer van de tussenschoolse opvangrekening (tso-rekening) en heeft zich schuldig gemaakt aan ernstig plichtsverzuim door privé-uitgaven te doen ten laste van deze rekening. De rechtbank oordeelde dat eiseres ten onrechte niet was gehoord in bezwaar, aangezien zij door ziekte niet in staat was om een hoorzitting bij te wonen. De rechtbank concludeerde dat de schending van de hoorplicht niet kon worden gepasseerd en dat het bestreden besluit, dat het ontslag van eiseres in stand hield, vernietigd moest worden. Echter, de rechtbank oordeelde ook dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven, wat betekent dat het ontslag van eiseres geldig blijft. De rechtbank heeft bepaald dat eiseres recht heeft op vergoeding van het griffierecht, maar dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van het recht om gehoord te worden in bestuursrechtelijke procedures, vooral in gevallen van disciplinaire maatregelen.