ECLI:NL:RBROT:2014:9506

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 november 2014
Publicatiedatum
21 november 2014
Zaaknummer
- 14 _ 650
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag loopbaanarrangement op basis van substantieel bezwarende functie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 november 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de minister van Veiligheid en Justitie. Eiser had een aanvraag ingediend voor een loopbaanarrangement, maar deze werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat eiser niet het gerechtvaardigde vertrouwen kon ontlenen aan het plaatsingsbesluit dat zijn functie als substantieel bezwarend werd aangemerkt. De Regeling aanmerking substantieel bezwarende functies bepaalt bindend welke functies als substantieel bezwarend worden aangemerkt, en de functie van eiser, Intercedent, viel hier niet onder. Eiser had eerder in substantieel bezwarende functies gewerkt, maar zijn huidige functie voldeed niet aan de criteria voor een SB-functie. De rechtbank concludeerde dat eiser niet in aanmerking kwam voor het gevraagde arrangement, omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden van de Tijdelijke regeling. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd afgewezen, omdat de situatie van andere ambtenaren niet vergelijkbaar was met die van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Dordrecht
Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 14/650

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 november 2014 in de zaak tussen

[eiser],

en

de minister van Veiligheid en Justitie, verweerder,

[gemachtigde].

Procesverloop

Bij besluit van 25 april 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om toekenning van een loopbaanarrangement afgewezen.
Bij besluit van 19 december 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2014. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door[gemachtigde 2].

Overwegingen

1.1
Eiser, [geboortedatum], is tussen 24 april 1995 en 1 maart 2006 aaneengesloten aangesteld geweest bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) dan wel de Dienst Vervoer & Ondersteuning (DV&O) in diverse functies die als substantieel bezwarend zijn aangemerkt.
1.2
Bij besluit van 26 april 2006 is eiser met ingang van 1 maart 2006 aangesteld in de functie Intercedent binnen DV&O. Eiser is per gelijke datum bevorderd naar de functieschaal B-08. Verweerder deelt in dit besluit mee dat voor het overige de rechtspositie van eiser ongewijzigd blijft.
1.3
In het kader van een reorganisatie in 2009 van DV&O is eiser bij besluit van 20 mei 2009 per 1 februari 2009 geplaatst in de functie Afdelingshoofd bij DV&O. Bij dit besluit deelt verweerder onder meer mee dat, naast een mogelijke bevordering op termijn, voor het overige de rechtspositie van eiser ongewijzigd blijft.
1.4
Bij besluit van 21 december 2011 is eiser met ingang van 1 januari 2012 in het kader van een reorganisatie van DV&O (opnieuw) geplaatst in de functie Afdelingshoofd bij DV&O. Dit is ook de huidige functie van eiser. Verweerder deelt in het besluit mee dat eisers rechtspositie en bezoldiging als gevolg van de plaatsing geen wijziging ondergaan.
1.5
Op 5 juli 2012 is in de Staatscourant de Tijdelijke regeling overstap naar een niet substantieel bezwarende functie (Tijdelijke regeling) gepubliceerd. De Tijdelijke regeling werkt terug tot en met 1 januari 2009 en vervalt met ingang van 1 januari 2019.
1.6
Als substantieel bezwarende functie (SB-functie) zijn in de op 21 januari 2000 in de Staatscourant geplaatste lijst (Regeling aanmerking substantieel bezwarende functies; Regeling), gewijzigd op 7 oktober 2011 (Staatscourant 14 oktober 2011), aangemerkt onder meer: bij het Ministerie van Justitie, binnen de inrichtingen van de dienst Justitiële Inrichtingen; het afdelingshoofd, waaronder mede begrepen teamleider/hoofd beveiliging, hoofd groepsleiding, hoofd transportgeleider, hoofd beveiliging, hoofd veiligheid en hoofd sociotherapeutisch medewerker.
1.7
Bij brief van 9 augustus 2012 heeft een lid van de hoofddirectie van DJI de Directeur van DV&O geïnformeerd over de status van de functie van afdelingshoofd. Als een functienaam voorkomt op de lijst van SB-functies, kunnen hieraan bijzondere rechten worden ontleend. Alleen bij de functies waarbij sprake is van intensief, doorlopend contact met gedetineerden waarbij problemen met gedetineerden niet ontweken of naar anderen afgewenteld kunnen worden, is sprake van een SB-functie. Bij de functie van Afdelingshoofd bij DV&O is geen sprake van intensief contact met gedetineerden. Omdat er geen sprake is van substantieel bezwarende werkzaamheden is de functie van Afdelingshoofd bij DV&O volgens de brief van 9 augustus 2012 geen SB-functie.
1.8
Op 20 februari 2013 heeft eiser het formulier Belangstellingsregistratie arrangementen tweede carrière na SB-functie bij DJI ondertekend. Eiser vermeldt dat pas sinds de brief van 9 augustus 2012 de Afdelingshoofden DV&O niet meer executief zijn en daarmee geen SB-functie meer bekleden. Per 9 augustus 2012 is eiser, zo schrijft hij, uit vrije wil akkoord gegaan met het vijf jaar langer werken, zodat hij recht heeft op een arrangement. Het aanvraagformulier is door tussenkomst van het bevoegd gezag, dat het formulier op 15 maart 2013 heeft ondertekend, aan verweerder gezonden.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser geen aanspraak kan maken op arrangement C van de Tijdelijke regeling, omdat niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat hij een overstap maakt naar een andere functie of aan hem ontslag wordt verleend op grond van artikel 94 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR). Evenmin is voldaan aan de voorwaarde dat er een loopbaangesprek met eiser heeft plaatsgevonden, gericht op een overstap naar een andere functie. Daarnaast meent verweerder dat eiser evenmin aanspraak kan maken op arrangement C van de Tijdelijke regeling omdat hij sinds zijn aanstelling als Intercedent op 1 maart 2006 geen SB-functie meer heeft vervuld. Ook de huidige functie van eiser is geen SB-functie.
3.1
In artikel 97, eerste lid, van het ARAR is bepaald dat bij besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een in categorie A en B onderverdeelde lijst met functies wordt vastgesteld, die uit hoofde van de aard van de aan die functies verbonden werkzaamheden als substantieel bezwarend worden aangemerkt.
Deze lijst heeft de minister vastgesteld in de Regeling.
3.2
In artikel 60 van het ARAR is bepaald dat de minister nadere regels kan stellen om ambtenaren die werkzaam zijn in een SB-functie als bedoeld in artikel 97, eerste lid, van het ARAR te stimuleren na verloop van tijd de overstap te maken naar een niet SB-functie.
Van die bevoegdheid is gebruik gemaakt in de Tijdelijke regeling.
Volgens artikel 2 van de Tijdelijke regeling is deze regeling van toepassing op de ambtenaar, niet zijnde herplaatsingkandidaat als bedoeld in artikel 49d van het ARAR, die is aangesteld in een SB-functie bij, onder meer, DJI.
In artikel 3, aanhef en onder c, van de Tijdelijke regeling is bepaald dat het bevoegd gezag met de ambtenaar die tussen de tien en twaalf dienstjaren heeft in een SB-functie loopbaanafspraken kan maken, gericht op de overstap naar een andere functie. Het bevoegd gezag kan hierbij aan de ambtenaar één van de volgende arrangementen toekennen: (…)
c. de ambtenaar ontvangt een loopbaanpremie.
In artikel 7, tweede lid, van de Tijdelijke regeling is bepaald dat de loopbaanpremie in het kader van onder meer arrangement C wordt verstrekt onder de voorwaarde dat:
a. de ambtenaar minimaal acht dienstjaren aaneengesloten aangesteld is geweest in een SB‑functie,
b. de ambtenaar geen aanspraak maakt op financiële voorzieningen die vastgesteld zijn op grond van het Besluit sociaal flankerend beleid sector Rijk 2008–2012 of hoofdstuk 7 van het ARAR, en
c. de ambtenaar een overstap maakt naar een andere functie, of aan betrokkene eervol ontslag is verleend op grond van artikel 94 van het ARAR.
4. Eiser betoogt dat het bestreden besluit in strijd is met het bij hem gerechtvaardigd opgewekte vertrouwen dat hij sedert zijn indiensttreding doorlopend en aaneengesloten SB‑functies heeft bekleed. In de verschillende plaatsingsbesluiten is immers steeds vermeld dat zijn rechtspositie buiten de expliciet aangegeven wijzigingen geen wijzigingen ondergaat. Pas door de brief van 9 augustus 2012 is hem duidelijk geworden dat zijn huidige functie niet als substantieel bezwarend wordt gezien.
4.1
Dit betoog slaagt niet. Hoewel het duidelijker was geweest als verweerder in het betreffende plaatsingsbesluit had vermeld dat de per 1 maart 2006 door eiser vervulde functie van Intercedent geen SB-functie is, kan eiser aan het ontbreken van deze vermelding in het plaatsingsbesluit niet het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat deze functie een SB-functie is. In de Regeling is bindend vastgesteld welke functies een substantieel bezwarend karakter hebben. Nu de functie Intercedent niet voorkomt in de Regeling en niet is gebleken dat het bevoegd gezag eiser een uitdrukkelijke en ondubbelzinnige mededeling heeft gedaan dat deze functie wel als SB-functie wordt aangemerkt, heeft eiser er niet gerechtvaardigd op kunnen vertrouwen dat de functie van Intercedent een SB-functie is. Hieruit volgt dat eiser ten tijde van de inwerkingtreding van de Tijdelijke regeling en daarna niet voldeed aan de in artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a, van de Tijdelijke regeling gestelde voorwaarde. Overigens heeft verweerder onweersproken gesteld dat het niet gebruikelijk is om in een plaatsingsbesluit te vermelden of een functie een SB‑status heeft en geldt dat van eiser als ambtenaar die was aangesteld in een SB-functie ook een eigen verantwoordelijkheid heeft om na te gaan of zijn nieuwe functie een SB-functie is.
5. Voor zover eiser betoogt dat verweerder de functie van Intercedent tot uitgangspunt had moeten nemen bij beoordeling van zijn aanvraag, en dat dit had moeten leiden tot toekenning van het gevraagde arrangement, slaagt deze beroepsgrond niet, nu uit het voorgaande volgt dat ook in dat geval niet wordt voldaan aan de voorwaarde in artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a, van de Tijdelijke regeling. Verweerder heeft dit in het primaire besluit terecht overwogen.
6. De stelling van eiser dat zijn huidige functie van Afdelingshoofd bij DV&O een SB-functie is, kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
Uit de artikelen 3, aanhef en onder c, en 7, tweede lid, aanhef en onder c, van de Tijdelijke regeling vloeit voort dat het maken van een loopbaanstap een noodzakelijke voorwaarde is voor het toekennen van een arrangement. Verweerder heeft terecht overwogen dat, indien bij de aanvraag wordt uitgegaan van de functie Afdelingshoofd bij DV&O, eiser niet in aanmerking komt voor arrangement C, nu zijn aanvraag daartoe geen verband houdt met een (voorgenomen) loopbaanstap. De vraag of de functie Afdelingshoofd bij DV&O een SB‑functie is, is derhalve in het kader van dit geding niet van belang.
7. Het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel slaagt evenmin. De collega’s van eiser die wel in aanmerking zijn gebracht voor arrangement C waren in 2009 geplaatst in andere functies. Gelet op de verschillende functiebeschrijvingen en de andere plaats van die functies binnen DV&O heeft eiser onvoldoende onderbouwd dat er sprake was van met de functie van eiser gelijk te stellen functies. Reeds daarom is hun situatie niet vergelijkbaar met die van eiser.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Velzen, voorzitter, en mr. L.A.C. van Nifterick en mr. A.G. van Malenstein, leden, in aanwezigheid van mr. M.L. Bosman-Schouten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 november 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.