4.3.Niet in geschil is dat verzoekster reeds eerder niet tijdig gegevens aan DNB heeft verstrekt. Verzoekster diende op 1 april 2014 de rapportage Reglementen aan DNB te verstrekken, maar heeft dit pas op 2 april 2014 gedaan. Volgens verzoekster heeft zij de rapportage Reglementen te laat bij DNB ingediend omdat het op 1 april 2014, anders dan voorheen, niet mogelijk was in e-line gegevens van het jaar daarvoor te kopiëren. Zoals DNB - als vermeld - ter zitting onbetwist heeft gesteld, werkte deze kopieerfunctie ook in 2013 al niet meer. Dat de administrateur die de betreffende gegevens voor verzoekster in e‑line heeft ingevuld hiervan naar gesteld niet op de hoogte was, komt voor rekening en risico van verzoekster. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat de keuze om pas op het allerlaatste moment te rapporteren het, voor verzoeksters rekening komende, risico met zich brengt dat ook een betrekkelijk geringe complicatie als hier naar gesteld aan de orde tot gevolg kan hebben dat niet tijdig wordt gerapporteerd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter valt het niet tijdig indienen van de rapportage Reglementen verzoekster dan ook te verwijten.
Uit het voorgaande volgt dat verzoekster in een periode van twee maanden tweemaal één dag te laat aan DNB heeft gerapporteerd. Gezien de aanscherping van het handhavingsbeleid ten aanzien van het te laat indienen van rapportages, welk beleid DNB bij nieuwsbrief van 3 september 2013, sectorbrief van 25 september 2013 en e-mailbericht van 28 april 2014 aan verzoekster kenbaar heeft gemaakt en waarop DNB verzoekster na het niet tijdig indienen van de rapportage Reglementen bij brief van 3 april 2014 eveneens nadrukkelijk heeft gewezen, heeft DNB in redelijkheid en overeenkomstig haar beleid aan verzoekster een bestuurlijke boete kunnen opleggen. Van bijzondere omstandigheden die DNB aanleiding hadden moeten geven van dit beleid af te wijken, is de voorzieningenrechter niet gebleken. Het door verzoekster gestelde belang van [werkgever] is niet als een bijzondere omstandigheid aan te merken, reeds omdat de boeteoplegging als zodanig uitsluitend verzoekster zelf rechtstreeks in haar belangen treft.
5. Partijen verschillen van mening over de indringendheid van de door de voorzieningenrechter aan te leggen toets van de evenredigheid van de hoogte van de opgelegde boete. Wat hiervan zij, de hoogte van de opgelegde boete kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter (ook) een volle evenredigheidstoets doorstaan.
Gelet op artikel 51a, eerste lid, van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling valt een overtreding van artikel 147, tweede lid, van de Pw onder boetecategorie 2. Voor boetecategorie 2 geldt op grond van artikel 179, tweede lid, van de Pw een basisbedrag van € 500.000,- en een maximumbedrag van € 1.000.000,-. Gezien deze boetecategorie is overtreding van de rapportageverplichting van artikel 147, tweede lid, van de Pw naar het oordeel van de Besluitgever in het algemeen als ernstig aan te merken. DNB heeft een boete ter hoogte van het basisbedrag terecht niet evenredig geacht aan de aard en ernst van de onderhavige overtreding van de rapportageverplichting en de boete terecht aanzienlijk gematigd ten opzichte van het basisbedrag.
6. Verzoekster betoogt dat de hoogte van de boete in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en wijst daartoe op het volgende. Bij beschikkingen van 6 juni 2014 (Stichting Pensioenfonds Transmark) en 29 oktober 2014 (Stichting Pensioenfonds Consumentenbond) heeft DNB een bestuurlijke boete opgelegd van respectievelijk € 13.500,- en € 17.500,- wegens overtreding van artikel 147, tweede lid, van de Pw. In de beschikking in de zaak van Pensioenfonds Transmark blijkt dat het pensioenfonds zijn rapportage Reglementen acht dagen te laat heeft ingediend, terwijl het twee maanden eerder de kwartaalrapportage over het vierde kwartaal van 2013 te laat heeft ingediend. In de zaak Pensioenfonds Consumentenbond heeft het pensioenfonds de jaarstaten acht dagen te laat bij DNB ingediend, terwijl het drie maanden eerder zijn rapportage Reglementen tien dagen te laat bij DNB heeft ingediend.
Uit het voorgaande volgt dat de duur van de overtredingen in de onderhavige zaak beperkter is dan de duur van de overtredingen in de zaken van Pensioenfonds Transmark en Pensioenfonds Consumentenbond. Zoals DNB evenwel terecht stelt, is zij niet gehouden een onderscheid te maken tussen de situatie waarin rapportages tweemaal één dag te laat zijn ingediend en de situatie waarin de rapportages tweemaal zeven tot tien dagen te laat zijn ingediend. In beide gevallen is niet tijdig voldaan aan de rapportageplicht en is de duur van de overtreding relatief beperkt gebleven. DNB is niet gehouden ieder verschil in duur van de overtreding in de hoogte van het boetebedrag tot uitdrukking te brengen. In zoverre faalt het betoog dat het bestreden besluit in strijd met het gelijkheidsbeginsel is genomen.
Verzoekster wijst er evenwel terecht op dat niet zonder meer valt in te zien waarom DNB aan Pensioenfonds Transmark een lagere boete heeft opgelegd dan in de onderhavige zaak. Dat dit verschil is te verklaren door het verschil in balanstotaal van Pensioenfonds Transmark ([getal 1] miljoen euro) en verzoekster ([getal 2] miljoen euro), heeft DNB onvoldoende onderbouwd. Een balanstotaal op zichzelf bezien geeft immers geen informatie over de draagkracht van het pensioenfonds waaraan DNB een boete oplegt en maakt ook overigens niet duidelijk waarom een boete van € 17.500,- in het geval van Pensioenfonds Transmark onevenredig hoog zou zijn en in het geval van verzoekster niet. In zoverre heeft DNB het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet toereikend gemotiveerd weerlegd. Nu dit beroep er hoogstens toe kan leiden dat DNB het boetebedrag na heroverweging in bezwaar matigt, terwijl de voorzieningenrechter niet ondenkbaar acht dat DNB het bestreden besluit op dit punt kan handhaven op grond van een verbeterde motivering, ziet de voorzieningenrechter in het beroep op het gelijkheidsbeginsel geen aanleiding het verzoek toe te wijzen. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat, gelet op overweging 7.1., aanleiding bestaat DNB op te dragen het openbaar te maken boetebesluit te anonimiseren.
7. Het betoog dat DNB in redelijkheid niet heeft kunnen beslissen het boetebesluit te publiceren, faalt. Zoals DNB terecht stelt, heeft publicatie van het boetebesluit tot doel de pensioenuitvoerders en de pensioen- en aanspraakgerechtigden kenbaar te maken dat scherp toezicht wordt gehouden op de bij of krachtens de Pw gestelde termijnen voor het indienen van rapportages en inzicht te geven in het boetebeleid van DNB, dat inhoudt dat ook bij twee overtredingen binnen dertien maanden van zeer beperkte duur een boete wordt opgelegd. DNB kan publicatie van het bestreden besluit dan ook van belang achten uit het oogpunt van normoverdracht en generale preventie. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter mag DNB deze belangen zwaarder laten wegen dan de belangen van verzoekster bij het niet publiceren van het boetebesluit.
Het standpunt dat DNB het boetebedrag niet mag publiceren omdat artikel 188, eerste lid, van de Pw het boetebedrag niet als openbaar te maken gegeven vermeldt, volgt de voorzieningenrechter niet. Vermelding van het boetebedrag is naar het oordeel van de voorzieningenrechter inherent aan een publicatiebevoegdheid van een boetebesluit. Bovendien volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 188 van de Pw niet dat de daarin genoemde opsomming limitatief is (Kamerstukken II 2005-2006, 30 413, nr. 3, p. 134-135).