In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 14 februari 2014 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een verzekeraar en een verzekerde. De verzekeraar, aangeduid als [eiseres], vorderde een terugbetaling van schadevergoeding van de gedaagde, [gedaagde], na een eenzijdig ongeval dat plaatsvond op 25 november 2007. De verzekeraar stelde dat [gedaagde] onder invloed van alcohol het ongeval had veroorzaakt, waardoor volgens de polisvoorwaarden geen dekking zou zijn voor de schade. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] een verkeersverzekering had bij [eiseres], maar dat de algemene voorwaarden niet van toepassing waren op de overeenkomst tussen partijen. Dit leidde tot de conclusie dat de vordering van [eiseres] niet op de primaire grondslag toewijsbaar was.
De kantonrechter heeft verder overwogen dat de verzekeraar op basis van artikel 7:952 BW geen schade vergoedt die door de verzekerde met opzet of door roekeloosheid is veroorzaakt. De rechter concludeerde dat de alcoholtest van [gedaagde] een kleine overschrijding van de toegestane norm aangaf, maar dat er geen andere omstandigheden waren die het rijgedrag als roekeloos konden bestempelen. Hierdoor werd de vordering van [eiseres] ook op deze grond afgewezen.
Daarnaast werd opgemerkt dat artikel 7:941 BW niet van toepassing was, omdat de overschrijding van het toegestane alcoholpercentage niet als roekeloos kon worden aangemerkt. De kantonrechter wees de vordering van [eiseres] af en veroordeelde haar in de proceskosten, omdat zij als de in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verzekeraars om de toepasselijkheid van algemene voorwaarden goed te onderbouwen in rechtszaken.