Rechtbank Rotterdam
Parketnummer: 10/712010-14
Datum uitspraak: 13 november 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres en woonplaats],
raadsman mr. M. Jansen, advocaat te Spijkenisse.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 30 oktober 2014.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. S.S. Hensels-van Straaten heeft gerekwireerd tot:
- vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde;
- bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek van voorarrest, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van Reclassering Nederland, waaronder een behandeling bij het Dok;
- oplegging van een taakstraf voor de duur van 60 (zestig) uur, te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis als de taakstraf niet naar behoren is verricht.
Feit 1
De eerste vraag die de rechtbank voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde ‘seksueel corrumperen van een minderjarige’ moet beantwoorden is of er onder de gegeven omstandigheden sprake is geweest van het ‘ontuchtig oogmerk’ in de zin van artikel 248d van het Wetboek van Strafrecht (Sr)
Artikel 248d Sr stelt strafbaar het een kind met ontuchtig oogmerk ertoe bewegen getuige te zijn van seksuele handelingen. Dit artikel betreft een uitbreiding van de strafbaarstelling van schennis van de eerbaarheid, als bedoeld in artikel 239 Sr, met name ten aanzien van het aanschouwen van seksuele handelingen waarbij een kind na uitnodiging vrijwillig tegenwoordig is. Het strekt tot bescherming van het kind tegen schadelijke invloeden op de persoonlijke en seksuele ontwikkeling. Blijkens de wetsgeschiedenis van artikel 248d Sr is van dit ‘ontuchtig oogmerk’ sprake als de verdachte voor zijn eigen seksueel gerief een jeugdige aanwezig laat zijn bij seksuele handelingen , dan wel indien de verdachte beoogt daardoor het kind zodanig te beïnvloeden dat dit in de toekomst eerder geneigd zou zijn in te stemmen met het ondergaan van ontuchtige handelingen.
Dochter en zoon (destijds 13 en 10 jaar oud) van verdachte hebben beiden verklaard over de SM-handelingen die verdachte (hun moeder) en haar vriend hebben verricht in hun bijzijn. Verdachte heeft van een groot deel van deze handelingen verklaard dat zij die, met haar vriend, in het bijzijn van de kinderen heeft verricht. Het ging onder andere om:
- het naakt ondersteboven aan het plafond in de takels hangen;
- het naakt aan kettingen en in de handboeien, met een bal in de mond, op de grond te zitten en uit een hondenbak eten;
- het zich met een zweep tegen het naakte lichaam slaan,
hetgeen is gedaan door/bij de vriend van verdachte.
Met het verrichten van deze handelingen in het bijzijn van haar jonge kinderen hebben verdachte en haar medeverdachte, ongeacht hun bedoelingen hiermee, een sociaal-ethische norm overtreden. Kinderen zouden niet met zulke handelingen van volwassenen moeten worden geconfronteerd. Naar het oordeel van de rechtbank kan echter niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte dit deed ter bevordering van haar seksuele gerief, dan wel met de bedoeling de kinderen zodanig te beïnvloeden dat deze in de toekomst eerder geneigd zouden zijn in te stemmen met het ondergaan van ontuchtige handelingen.
De verklaring van de dochter, dat moeder tegen haar heeft gezegd, dat als ze zestien was ze maar een keer mee moest gaan naar een SM-club, vindt onvoldoende steun in het dossier. Bovendien kan, naar het oordeel van de rechtbank, daaruit niet worden afgeleid dat de (mede)verdachte hiermee het oogmerk had om in de toekomst ontuchtige handelingen met de kinderen te plegen.
Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Gelet op het voorgaande behoeft het overige verweer van de verdediging geen bespreking.
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat dit feit heeft plaatsgevonden.
Aangezien de officier van justitie en de raadsman zich op hetzelfde standpunt hebben gesteld, behoeft dit oordeel van de rechtbank geen nadere motivering.
Verdachte wordt ook van dit feit vrijgesproken.
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.A.C. Prins, voorzitter,
en mrs. G.M. Munnichs en M.C. Snel- van den Hout, rechters,
in tegenwoordigheid van L. Koppenaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 november 2014.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bij vonnis van 13 november 2014:
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat