ECLI:NL:RBROT:2014:9379

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 september 2014
Publicatiedatum
18 november 2014
Zaaknummer
96927/96928/96929/97735
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning eenhoofdig gezag en wijziging partneralimentatie in het belang van de minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 september 2014 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende het gezag over een minderjarige en de partneralimentatie. De man verzocht om het eenhoofdig gezag over de minderjarige, terwijl de vrouw hiertegen verweer voerde. De rechtbank oordeelde dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord was en dat de minderjarige emotioneel klem zat tussen de ouders. Gezien de omstandigheden, waaronder de ondertoezichtstelling van de minderjarige, oordeelde de rechtbank dat het in het belang van de minderjarige was dat het gezag aan de man alleen werd toegewezen. De rechtbank concludeerde dat de vrouw niet in staat was om haar ouderrol adequaat te vervullen, wat leidde tot de beslissing om het gezamenlijk gezag te beëindigen.

Daarnaast verzocht de man om de partneralimentatie te beëindigen of te matigen. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de vrouw grievend waren, maar niet zodanig dat de lotsverbondenheid volledig verloren was gegaan. De rechtbank besloot de partneralimentatie te matigen tot 50%, wat resulteerde in een maandelijkse bijdrage van € 340,--. De rechtbank hield rekening met de financiële situatie van de vrouw, die gedeeltelijk afhankelijk was van een bijstandsuitkering, en oordeelde dat zij niet in staat was volledig in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten droeg. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en er staat hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie 2
zaaknummer / rekestnummer: C/11/96927 / FA RK 12-7302 + C/11/96928/ FA RK 12-7303 + C/11/96929 FA/ RK 12-7304 + C/11/97735/ FA RK 12-7679
Beschikking van 30 september 2014
in de zaak van:
[de man], de man,
wonende te [adres],
advocaat mr. M.G. Hoogerwerf te Dordrecht,
t e g e n
[de vrouw]de vrouw,
wonende te [adres],
advocaat mr. J. Gonlag te Dordrecht.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de tussenbeschikking van de rechtbank Dordrecht d.d. 22 augustus 2012 met de daarin genoemde stukken;
- de brief van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) d.d. 20 december 2012;
- het rapport van de raad van 25 februari 2013, ingekomen ter griffie op 31 mei 2013;
- de brief van de advocaat van de vrouw d.d. 3 juli 2013;
- het faxbericht van de advocaat van de man d.d. 16 juli 2013;
- het rapport van de raad van 31 maart 2014, ingekomen ter griffie op 2 april 2014;
- de brief van de advocaat van de vrouw d.d. 16 april 2014;
- de brief van de advocaat van de man d.d. 17 april 2014;
- het faxbericht, met bijlage, van de gezinsvoogd, mevrouw [naam gezinsvoogd], d.d. 27 mei 2014;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw d.d. 21 augustus 2014;
- de pleitnotities zijdens de vrouw voor zover deze door zijn advocaat zijn voorgedragen tijdens de mondelinge behandeling, overgelegd ter zitting.
1.2.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 2 september 2014.
Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [raadsvertegenwoordiger];
- Bureau Jeugdzorg, vertegenwoordigd door mevrouw[medewerkster bureau jeugdzorg].

2.Het geschil

2.1.
Bij tussenbeschikking van 22 augustus 2012 heeft de rechtbank de stukken in handen van de raad gesteld, met het verzoek een onderzoek in te stellen naar de volgende vragen en aansluitend hierover te rapporteren en te adviseren:
1. In hoeverre komt een wijziging van de hoofdverblijfplaats tegemoet aan de belangen van de minderjarige?
2. In hoeverre komt een wijziging in het gezag tegemoet aan de belangen van de minderjarige?
3. In hoeverre komt een wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tegemoet aan de belangen van de minderjarige?
4. Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vormgegeven te worden?
5. Dient het contact c.q. de omgang tussen één van de ouders en de minderjarige te worden ontzegd?
6. Is hulpverlening nodig, zo ja, met welk doel?
7. Is een onderzoek naar een kinderbeschermingsmaatregel nodig?
2.2.
De raad heeft het betreffende onderzoek op 7 november 2012 gestart. Doch, na intern overleg, is door de raad besloten het onderzoek tijdelijk af te sluiten en vervolgens een beschermingsonderzoek aan te vangen. Naar aanleiding hiervan is de minderjarige bij beschikking van 8 maart 2013 onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg voor de duur van één jaar. Tijdens de mondelinge behandeling is medegedeeld dat de ondertoezichtstelling is verlengd en dat de minderjarige uit huis is geplaatst.

3.De beoordeling

Het gezag
3.1.
De man verzoekt te bepalen dat het gezag voortaan aan hem alleen toekomt. De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd. Het verzoek van de vrouw om haar alleen met het gezag over de minderjarige te belasten, heeft zij tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken, zodat dit geen verdere bespreking behoeft.
3.2.
Op grond van artikel 1:251a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter beslissen dat het gezag aan één van de ouders toekomt, indien er een onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
3.3
Uitgangspunt is dat ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen over een minderjarige. Er kunnen zich situaties voortdoen waarin het noodzakelijk is dat slechts één van de ouders het gezag uitoefent. Voor gezamenlijk gezag is immers vereist dat ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen ten aanzien van de minderjarige in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans dat zij in staat zijn afspraken te maken ten aanzien van de minderjarige. Uit de processtukken blijkt dat partijen hiertoe niet in staat zijn. Tussen partijen is geen communicatie mogelijk. De echtscheiding heeft in 2009 plaatsgevonden, zodat het gebrek aan communicatie niet enkel en alleen op die omstandigheid en de daarbij teweeggebrachte emoties teruggevoerd kan worden. Daarbij komt dat vast staat dat de minderjarige al jaren klem en verloren is geraakt tussen de ouders. Dit heeft onder andere geresulteerd in gebrek aan contact met de man. Ook heeft het er toe geleid dat de minderjarige thans onder toezicht is gesteld en uit huis is geplaatst. Dat dit laatste in het belang van de minderjarige is geweest en tot een enigszins rustige situatie heeft geleid, is geruststellend. In zoverre is het advies van de raad, inhoudende dat de minderjarige thans niet klem of verloren zit tussen de ouders en er dus geen directe aanleiding bestaat om het gezamenlijk gezag te beëindigen, begrijpelijk. Aanleiding tot deze maatregelen was echter dat de minderjarige emotioneel klem zat, hetgeen ook uit de verschillende rapporten van de raad volgt. In tegenstelling tot hetgeen in het rapport van de raad d.d. 31 maart 2014 is opgenomen kan niet enkel de omstandigheid dat een minderjarige klem of verloren raakt, leiden tot een wijziging van het gezamenlijke gezag. Dit is, gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 3.2. van deze beschikking, ook mogelijk indien een dergelijke wijziging anderszins in het belang van de minderjarige is. Thans dienen nog steeds beslissingen over en aangaande de minderjarige te worden genomen, bijvoorbeeld ten aanzien van school of ten aanzien van medische behandelingen indien onverhoopt noodzakelijk. Door de vrouw is niet weersproken dat onlangs nog een keuze voor een schoolrichting gemaakt moest worden, waarover tussen partijen onderling geen enkel contact is geweest. Het gezag wordt dus feitelijk door partijen niet gezamenlijk uitgeoefend, terwijl het juridisch wel op die manier is vormgegeven. Juist in deze periode, waarin de minderjarige toch nog kampt met problematiek ten gevolge van de echtscheiding van partijen en de daaruit voortvloeiende jarenlange strijd, maar zij zich wel op de goede weg toont, dienen conflicten tussen partijen vermeden te worden. Het bezwaar van de vrouw, dat zij door het kwijtraken van het gezag geen invulling meer kan geven aan haar ouderrol, wordt gepasseerd in het belang van de minderjarige. De prioriteiten van de vrouw liggen bovendien thans, wat het ouderschap betreft, elders. Uit het verhandelde ter zitting is immers gebleken dat het contact tussen haar en de minderjarige is verbroken. De vrouw dient derhalve allereerst aan haar band met de minderjarige te werken. De vrouw heeft aangegeven hierbij hulp te wensen van onder andere Bureau Jeugdzorg. Op deze manier kan zij haar ouderrol (weer) gaan vervullen. Hierbij dient zij zich te richten op de minderjarige. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat juist door de ondertoezichtstelling en de bemoeienis van Bureau Jeugdzorg de vrouw op de hoogte blijft van het leven van de minderjarige. Een leven dat, indien alles goed verloopt, niet langer zal worden getekend door ruziënde ouders juist nu zij niet het gezamenlijk gezag uitoefenen en elkaar daardoor ook niet op hoeven te zoeken. Een wijziging van het gezamenlijk gezag is in het licht van het bovenstaande in het belang van de minderjarige. Het verzoek van de man zal worden toegewezen.
Het hoofdverblijf
3.4.
De man heeft verzocht de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen. De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd.
3.5.
Nu aan de man het eenhoofdig gezag over de minderjarige wordt toegekend, is hij bij machte de hoofdverblijfplaats van de minderjarige te bepalen. Om die reden zal het verzoek van de man worden afgewezen. Volledigheidshalve wordt overwogen dat de minderjarige thans uit huis is geplaatst en de man derhalve niet bij machte is de feitelijke verblijfplaats van de minderjarige te bepalen.
De zorgregeling
3.6.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man zijn verzoek inhoudende de vrouw het recht op contact met de minderjarige voor de duur van vier maanden te verbieden, ingetrokken. Dit geldt eveneens ten aanzien van zijn (subsidiaire) verzoek de vrouw te veroordelen tot nakoming van de zorgregeling als vastgelegd in de beschikking d.d. 13 april 2011 op straffe van een dwangsom van € 250,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de vrouw in gebreke blijft mits wordt toegewezen dat de man deze dwangsommen mag verrekenen.
De vrouw heeft haar verzoek inhoudende de man het contact te ontzeggen voor de duur van twee jaar tevens ingetrokken tijdens de mondelinge behandeling.
3.7.
Deze verzoeken behoeven derhalve geen nadere bespreking meer.
De kinderalimentatie
3.8.
De man verzoekt de kinderalimentatie op nihil te stellen in het geval de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem wordt bepaald. De vrouw voert verweer tegen dit verzoek.
3.9.
Op grond van de beschikking van de rechtbank Dordrecht d.d. 17 november 2010 betaalt de man aan de vrouw ten behoeve van de minderjarige een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van € 320,-- per maand.
3.10.
De man wordt ingevolge de onderhavige beschikking belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarige. In samenspraak met de gezinsvoogd kan de man bepalen welke de hoofdverblijfplaats van de minderjarige is. Deze is met instemming van de man bij de oma van de minderjarige. Zoals de man ter zitting heeft toegezegd gaat hij vanaf de datum van deze beschikking een bijdrage aan de oma van de minderjarige betalen, alsmede haar overige kosten. Nu de minderjarige niet langer haar hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw, zal de kinderalimentatie op nihil worden gesteld. Het verzoek dit met terugwerkende kracht te bepalen, zal worden afgewezen. Zo heeft de vrouw onweersproken gesteld dat zij voor de minderjarige niet alleen de bijdrage aan haar oma heeft voldaan, doch ook alle andere kosten voor de minderjarige vanuit de alimentatie heeft betaald.
De partneralimentatie
3.11.
De man verzoekt de partneralimentatie te beëindigen, dan wel op nihil te stellen, dan wel het bedrag te matigen. De vrouw verweert zich hiertegen.
3.12.
De man betaalt op grond van de beschikking d.d. 13 april 2011 van de rechtbank Dordrecht een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw van € 655,-- per maand. Krachtens de wettelijke indexering bedraagt die bijdrage thans € 680,87 per maand.
3.13.
Bij het bepalen van partneralimentatie kunnen ook niet financiële factoren een rol spelen. In uitzonderlijke gevallen kan het grievende gedrag van een ex-echtgeno(o)t(e) er toe leiden dat de lotsverbondenheid tussen gewezen echtgenoten, die ten grondslag ligt aan de partneralimentatie, eindigt. Dergelijk gedrag kan tot een beslissing leiden waarbij de onderhoudsbijdrage wordt gematigd of beëindigd. Gelet op het onherroepelijke karakter van een dergelijke beslissing, dient hiermee terughoudend te worden omgegaan.
3.14.
Sinds de echtscheiding van partijen in 2009 zijn de vrouw en de man in een strijd verwikkeld. Deze strijd kan thans, vijf jaar later, geen rechtvaardiging meer vinden in de echtscheiding die voor partijen onmiskenbaar veel teweeg heeft gebracht. In de strijd is, zo is gebleken, de minderjarige vaak als inzet gebruikt bij de vele geschillen. Hoewel de vrouw dit bestrijdt, blijkt uit alle processtukken, dat de vrouw het contact tussen de man en de minderjarige jarenlang en stelselmatig heeft gefrustreerd. Bij elke procedure die de man heeft gevoerd om tot (nakoming van) een zorgregeling te komen, heeft de vrouw geweigerd mee te werken. Dit, terwijl steeds sinds de procedure voorlopige voorzieningen zorgregelingen zijn bepaald tussen de minderjarige en de man en niet is gebleken van enige contra-indicatie voor dit contact. De beschikkingen en vonnissen werden echter keer op keer genegeerd door de vrouw. Dwangsommen hebben niet tot het beoogde resultaat geleid. Zelfs toen partijen in mediation tot een onderlinge regeling waren gekomen, heeft de vrouw het contact tussen de minderjarige en de man stopgezet bij het eerste geschil dat zich weer tussen partijen voordeed. De vrouw heeft de minderjarige op geen enkele wijze gestimuleerd om het contact met haar vader te onderhouden of - op momenten dat dit contact simpelweg ontbrak - het contact te herstellen. Tekenend daarvoor is, dat zeer snel een kentering in het gedrag van de minderjarige heeft plaatsgevonden nadat zij bij haar oma is gaan wonen en geen dagelijkse directe invloed meer van de vrouw ondervond. Hoewel de man ook een aandeel heeft in het conflict, is reeds in de tussenbeschikking van 22 augustus 2012 overwogen dat de vrouw een belangrijk aandeel heeft in de strijd. Door het aanhoudende gedrag van de vrouw, welke gedragingen mogelijk tot een definitieve breuk tussen vader en dochter hadden kunnen leiden, zijn in ieder geval voor de minderjarige en haar vader kostbare jaren verloren gegaan. Dat de vrouw blijft bij haar stelling dat dit enkel en alleen de wens van de minderjarige is geweest, maakt de situatie nog ernstiger, nu een minderjarige niet tot een dergelijke stelling komt indien de minderjarige opgroeit in een veilige omgeving waarin zij leert dat het goed is om naar vader te gaan en het daar ook fijn te hebben.
3.15.
De gedragingen van de vrouw zijn zonder meer grievend te noemen. De gedragingen zijn echter niet zodanig grievend dat de lotsverbondenheid, waarop de partneralimentatie gegrond is, in het geheel verloren is gegaan. De gedragingen zijn evenwel zodanig ernstig dat deze een matiging van de onderhoudsbijdrage rechtvaardigen. De bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw zal dan ook worden gematigd tot 50%, zijnde een bedrag van € 340,-- per maand met ingang van de dag van deze beschikking, rekening houdend met het consumptieve karakter van de alimentatie.
3.16
Vervolgens heeft de man gesteld dat de vrouw in staat moet worden geacht volledig in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De vrouw heeft gesteld dat zij door haar gebrek aan opleiding en werkervaring, haar visuele handicap en een hernia niet in staat is arbeid te verrichten. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw nog aangevoerd dat zij naar aanleiding van twee operaties aan een hernia invalide is geraakt en dat zij thans weer een hernia heeft. De man betwist, bij gebrek aan bewijs, dat de vrouw door de operaties invalide is geworden. De man heeft echter niet weersproken dat de vrouw in het afgelopen jaar twee operaties aan een hernia heeft moeten ondergaan. Ook de overige door de vrouw gestelde feiten en omstandigheden zijn niet betwist. Daarbij is de vrouw momenteel gedeeltelijk aangewezen op een bijstandsuitkering. Voor zover zij in staat is arbeid te verrichten zal zij hiertoe gehouden zijn door de uitkerende instantie om zo haar recht op die aanvullende uitkering te behouden. Gelet op het voorgaande dient de vrouw thans dan ook niet in staat te worden geacht om volledig in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Het verzoek van de man tot nihilstelling van de partneralimentatie wordt afgewezen.
Verrekening partneralimentatie
3.17.
De man verzoekt voor recht te verklaren dat hij gemachtigd is om de partneralimentatie te verrekenen met de door de vrouw verbeurde dwangsommen en proceskostenveroordelingen. De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd.
3.18.
Gesteld noch gebleken is welk bedrag de man wenst te verrekenen. Op geen enkele wijze heeft hij in kaart gebracht wat de vrouw aan hem verschuldigd is Nu de man zijn verzoek niet voldoende heeft geconcretiseerd, zal het worden afgewezen.
Proceskosten
3.19.
Zowel de man als de vrouw verzoekt de ander te veroordelen in de kosten van de procedure. Hoewel de vrouw op een aantal punten in het ongelijk is gesteld, biedt artikel 237 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de mogelijkheid de kosten te compenseren in bepaalde gevallen. Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
beëindigt het gezamenlijk gezag en bepaalt dat het gezag over de minderjarige
[naam kind], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], voortaan alleen aan de man toekomt;
4.2.
wijzigt de beschikking van de rechtbank Dordrecht d.d. 17 november 2010 in die zin, dat de daarbij aan de man opgelegde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarige met ingang van de dag van deze beschikking wordt bepaald op nihil;
4.3.
wijzigt de beschikking van de rechtbank Dordrecht d.d. 13 april 2011 in die zin, dat de daarbij aan de man opgelegde uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van de dag van deze beschikking wordt bepaald op € 340,-- (driehonderd veertig euro) per maand;
4.4.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.W. Kuip, voorzitter, mr. J.C.M. Middendorp en mr. V.L.M. Pabst-Thissen, rechters, tevens kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.A.C. Smulders op 30 september 2014.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.