ECLI:NL:RBROT:2014:9355

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 november 2014
Publicatiedatum
17 november 2014
Zaaknummer
C-10-443573 - HA ZA 14-135
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.C. Verschuur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verdeling van nalatenschap door curator van failliet uitgesloten als erfgenaam

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 26 november 2014 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarbij de curator van een failliet, Jozeph [gedaagde], een vordering tot (partiële) verdeling van de nalatenschap van zijn vader heeft ingesteld. De rechtbank oordeelde dat de curator niet-ontvankelijk is in zijn vordering, omdat de failliet bij testament van zijn vader was uitgesloten als erfgenaam. Dit betekent dat de failliet geen deelgenoot is in de nog niet gescheiden en gedeelde nalatenschap. De rechtbank verduidelijkte dat ook een beroep op de legitieme portie niet leidt tot deelgenootschap, aangezien een legitimaris enkel een vordering op de nalatenschap heeft en geen erfgenaamschap.

De rechtbank heeft de curator veroordeeld in de proceskosten, inclusief de kosten van de advocaat van de wederpartij. De curator had eenvoudig kunnen onderzoeken of de failliet erfgenaam was, en door dit na te laten, heeft hij misbruik van procesrecht gepleegd. De rechtbank heeft de vorderingen van de curator, die gericht waren op een (partiële) verdeling van de nalatenschap, afgewezen en hem niet-ontvankelijk verklaard.

In reconventie heeft de gedaagde, [gedaagde], verzocht om opheffing van het gelegde beslag en vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het conservatoir beslag ten onrechte was gelegd en heeft de vordering tot opheffing van het beslag toegewezen. Tevens is de curator veroordeeld tot betaling van de werkelijk gemaakte proceskosten van de gedaagde, die zijn vastgesteld op € 3.046,18. De rechtbank heeft de curator ook veroordeeld tot het betalen van nakosten en heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/443573 / HA ZA 14-135
Vonnis van 26 november 2014
in de zaak van
MR. [eiser]
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van ,
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. M.P.J. van der Linden,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. A.C. de Bakker.
Partijen zullen hierna de curator en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 11 juni 2014
  • het proces-verbaal van comparitie van 14 oktober 2014
  • de conclusie van antwoord in reconventie
  • de ter comparitie door de curator overgelegde productie 8
  • de door [gedaagde] ter comparitie overgelegde verklaring van erfrecht.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 12 december 2011 is overleden [gedaagde] (hierna: de erflater), vader van de thans gefailleerde Jozeph [gedaagde] (hierna ook: de gefailleerde) en partij Cornelis [gedaagde]. Blijkens een verklaring van erfrecht, afgegeven door notaris mr. [notaris] te Binnenmaas d.d. 2 april 2013, heeft de erflater krachtens testament, verleden op 29 juni 2010 voor de waarnemer van mr.[notaris], destijds notaris te Binnenmaas, als zijn erfgenamen achtergelaten zijn zoon, partij [gedaagde], en zijn minderjarige kleinzoon [kleinzoon] [gedaagde], geboren te Harderwijk op 25 februari 2000 uit het huwelijk van de gefailleerde met [betrokkene1]. De gefailleerde is bij het genoemde testament uitgesloten als erfgenaam. [gedaagde] heeft de nalatenschap zuiver aanvaard.[betrokkene1] voornoemd heeft in de uitoefening van het ouderlijk gezag over [kleinzoon] [gedaagde] voornoemd, namens hem de nalatenschap beneficiair aanvaard.
2.2.
[gedaagde] is bij het genoemde testament benoemd tot bewindvoerder over het aan [kleinzoon] [gedaagde] toekomende erfdeel. [gedaagde] heeft deze benoeming aanvaard. [gedaagde] is tevens bij het genoemde testament benoemd tot executeur van de nalatenschap. Ook deze benoeming heeft [gedaagde] blijkens de hiervoor genoemde verklaring van erfrecht aanvaard.
2.3.
Tot de nalatenschap van de erflater behoort de onroerende zaak gelegen te [adres]. Krachtens verlof van de voorzieningenrechter te Rotterdam van 27 november 2013 heeft de curator op 28 november 2013 conservatoir deelgenotenbeslag op deze onroerende zaak laten leggen.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De curator vordert samengevat -:
  • primair veroordeling van [gedaagde] tot verdeling van de genoemde woning in die zin, dat deze wordt toegescheiden aan de curator onder de verplichting deze te gelde te maken, met bepaling dat de helft van de netto-opbrengst bij verkoop zal toekomen aan [gedaagde];
  • subsidiair veroordeling van [gedaagde] tot verdeling van de genoemde woning in die zin, dat deze wordt toegescheiden aan [gedaagde] onder de verplichting deze te gelde te maken, met bepaling dat de helft van de netoo-opbrengst zal toekomen aan de curator;
  • meer subsidiair [gedaagde] te veroordelen tot verdeling van de gemeenschap waarin hij en de curator deelgenoten zijn met benoeming van een onzijdig persoon om [gedaagde] te vertegenwoordigen, voor zover hij onwillig is, bij de werkzaamheden tot verdeling van de nalatenschap en een notaris ten overstaan van wie de werkzaamheden van de verdeling zullen plaatsvinden.
Dit alles met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding, inclusief de kosten van het gelegde conservatoir deelgenotenbeslag.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert samengevat - veroordeling van de curator tot
  • opheffing van het gelegde beslag onder last van een dwangsom van € 250,-- per dag indien de curator daarmee in gebreke blijft;
  • betaling van € 5.000,-- vermeerderd met rente en kosten, bestaande uit de werkelijke kosten in conventie en reconventie van de onderhavige procedure, alsmede deze vordering te kwalificeren als een superboedelvordering overeenkomstig het arrest HR 5 september 1997, NJ 1998/437.
3.5.
In voorwaardelijke reconventie - voor het geval dat aan de curator een vordering zou toekomen - vordert [gedaagde] nog aan de rechtbank om te bepalen dat ten aanzien van de nalatenschap voor een periode van drie jaar een vordering tot verdeling wordt uitgesloten.
3.6.
Bij faxbrief van 6 oktober 2014 van mr. De Bakker, de advocaat van [gedaagde], heeft [gedaagde] nog een vermeerdering van eis verzocht inhoudende een verklaring voor recht dat [gedaagde] concurrent schuldeiser is in het faillissement van de gefailleerde voor een bedrag van € 19.000,--.
3.7.
De curator voert verweer. Hij heeft bij faxbrief van 8 oktober 2014 bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van eis.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
De rechtbank overweegt dat de gefailleerde krachtens het testament van de erflater niet is aan te merken als diens erfgenaam; evenmin komen aan de curator van de gefailleerde uit dien hoofde rechten toe. Noch de gefailleerde noch de curator is dus een deelgenoot in de nalatenschap van de erflater. Ook bij een eventueel rechtsgeldig beroep op de legitieme portie van de gefailleerde, ontstaat niet de hoedanigheid van deelgenoot in de nalatenschap. Krachtens artikel 4:79 onder a. BW verkrijgt de legitimaris immers alleen een vordering op de gezamenlijke erfgenamen.
4.2.
Reeds hierop stranden dan ook de vorderingen van de curator, die alle zijn gericht op een (partiële) verdeling van de nalatenschap. De curator zal in zijn vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.3.
Met betrekking tot de door de curator gevorderde veroordeling in de proceskosten heeft deze ter comparitie nog aangevoerd dat deze vordering in elk geval moet worden toegewezen. De curator stelt hiertoe dat hij eerst informatie van [gedaagde] over het testament van de erflater heeft verkregen nadat de curator beslag had gelegd op de tot de nalatenschap behorende woning. Indien [gedaagde] eerder informatie had verstrekt, was volgens de curator het nemen van rechtsmaatregelen, in elk geval het aanbrengen van de dagvaarding in deze zaak, niet nodig geweest.
4.4.
De rechtbank gaat aan de stellingen van de curator voorbij. Het had op de weg van de curator gelegen zelfstandig informatie in te winnen over de erfrechtelijke positie van de gefailleerde, zowel voordat als nadat de curator was overgegaan tot het nemen van rechtsmaatregelen. Voorts is niet gebleken dat de curator, nadat hij kennis had genomen van het testament van de erflater, aanleiding heeft gevonden om de onderhavige procedure in te trekken of zijn stellingname te wijzigen.
4.5.
De curator zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Hierop zal nader worden ingegaan in het kader van de beoordeling van de gevorderde veroordeling in de proceskosten in reconventie.
in reconventie
4.6.
Ter comparitie is de vermeerdering van eis van [gedaagde], gedaan bij faxbrief van mr. De Bakker van 6 oktober 2014, reeds geweigerd wegens strijd met de eisen van een goede procesorde.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] als deelgenoot in de nalatenschap voldoende belang heeft bij zijn vorderingen tot opheffing van het gelegde conservatoir beslag en vergoeding van de daardoor door hem geleden schade.
4.8.
Uit hetgeen de rechtbank hiervoor in conventie heeft overwogen en beslist, vloeit voort dat het door de curator gelegde conservatoir beslag ten onrechte is gelegd, zodat de vordering tot opheffing van het beslag zal worden toegewezen. Ook de gevorderde dwangsom zal worden toegewezen.
4.9.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de door [gedaagde] gevorderde vergoeding voor de werkelijk gemaakte proceskosten als volgt. De bevoegdheid om te procederen staat weliswaar voorop, maar dit neemt niet weg dat van deze bevoegdheid misbruik kan worden gemaakt. Het toetsingskader hiervoor is neergelegd in artikel 3:13 lid 2 BW.
Uit de jurisprudentie volgt dat toetsing met terughoudendheid moet geschieden in die zin dat het gebruik van processuele bevoegdheden slechts in zeer bijzondere gevallen misbruik van bevoegdheid is. Het naar voren brengen in een procedure van stellingen waarvan men op het moment van instellen van de procedure weet of behoort te weten dat deze onwaar zijn, kan onder omstandigheden misbruik van bevoegdheid opleveren (HR 29 juni 2007, LJN BA3516). De Hoge Raad heeft overwogen dat van misbruik van bevoegdheid pas sprake is, als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen achterwege had moeten blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als de eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (HR 6 april 2012, NJ 2012, 233).
Zoals hiervoor in conventie onder 4.4. is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de curator zelfstandig informatie had moeten inwinnen over de erfrechtelijke positie van de gefailleerde moeten inwinnen voordat de curator was overgegaan tot het nemen van rechtsmaatregelen tegen [gedaagde]. Als de curator zulks had gedaan, had hij voor het leggen van beslag en het aanhangig maken van de onderhavige procedure kunnen weten dat de gefailleerde geen erfgenaam was en dus ook geen deelgenoot in de nalatenschap van de erflater. De curator had dus de onjuistheid van de stellingen waarop hij zijn vordering baseerde, kunnen en moeten kennen. De handelwijze van de curator, bestaande in het leggen van conservatoir beslag en het voeren van de onderhavige procedure tegen [gedaagde], is daarom aan te merken als misbruik van procesrecht en is dus onrechtmatig jegens [gedaagde]. De curator is aansprakelijk voor de hierdoor ontstane schade van [gedaagde], bestaande uit de werkelijk door hem gemaakte proceskosten. [gedaagde] heeft het door hem in totaal voor de proceskosten in conventie en reconventie gevorderde bedrag van € 5.000,-- slechts tot een bedrag van € 2.764,18 onderbouwd met een declaratie van zijn raadsman. Dit laatste bedrag zal tezamen met een bedrag van € 282,-- voor het griffierecht worden toegewezen, zodat de rechtbank de proceskosten tot aan heden aan de zijde van [gedaagde] in totaal, zowel in conventie als in reconventie, begroot op € 3.046,18.
4.10.
De rechtbank ziet geen reden in hetgeen hiervoor is overwogen en beslist deze door de proceskostenveroordeling ontstane vordering aan te merken als een zogenaamde superboedelvordering overeenkomstig de uitspraak van de HR 5 september 1997, NJ 1998/437.
4.11.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart de curator niet-ontvankelijk in zijn vorderingen,
in reconventie
5.2.
veroordeelt de curator tot opheffing van het op de onroerende zaak gelegen te [adres] gelegde conservatoir beslag waaronder begrepen de doorhaling van de inschrijving in het kadaster, op straffe van een dwangsom van € 250,-- per dag voor elke dag dat de curator niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
in conventie en reconventie
5.3.
veroordeelt de curator in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 3.046,18,
5.4.
veroordeelt de curator in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 205,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat de curator niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C. Verschuur en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2014. [1]

Voetnoten

1.2323/546