ECLI:NL:RBROT:2014:9324

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 november 2014
Publicatiedatum
14 november 2014
Zaaknummer
10/730010-14
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging tot moord en bedreiging met vuurwapen door gebrek aan bewijs en ondervragingsrecht

In de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot moord en bedreiging met een vuurwapen, heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 november 2014 uitspraak gedaan. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat het bewijs voornamelijk was gebaseerd op de verklaringen van de aangever, die niet door de verdediging kon worden ondervraagd. De rechtbank oordeelde dat het ondervragingsrecht van de verdediging was gefrustreerd, aangezien de aangever niet ter zitting kon verschijnen en de verdediging niet in de beperking van het ondervragingsrecht was gecompenseerd. Dit leidde tot de conclusie dat de verklaringen van de aangever niet voor het bewijs konden worden gebruikt, in lijn met de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens.

De rechtbank stelde vast dat de betrokkenheid van de verdachte niet voldoende kon worden onderbouwd met andere bewijsmiddelen. De getuigenverklaringen die door de officier van justitie werden aangedragen, waren niet specifiek genoeg om de belastende verklaringen van de aangever te ondersteunen. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende wettig bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de poging tot moord of de bedreiging met een vuurwapen. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.

De rechtbank heeft tevens het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven, dat eerder was geschorst. Dit vonnis is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar gemaakt op de zitting.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/730010-14
Datum uitspraak: 12 november 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
raadsman mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 29 oktober 2014.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. E. Ahbata heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest.
MOTIVERING VRIJSPRAAK
Het ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Op basis van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat het bewijs dat de verdachte betrokken zou zijn bij het neerschieten van [slachtoffer] nagenoeg geheel is gebaseerd op diens bij de politie afgelegde verklaringen. [slachtoffer] heeft op 18 juni 2013 aangifte gedaan en heeft op 21 juni 2013 de verdachte herkend als de persoon die hem op 18 juni 2013 in zijn been heeft geschoten.
Op 26 februari 2014 heeft de rechter-commissaris het verzoek van de verdediging tot het horen van [slachtoffer] toegewezen. [slachtoffer] is vervolgens op 19 maart 2014 door de rechter-commissaris opgeroepen om op 15 april 2014 een getuigenverklaring af te leggen, doch is niet verschenen. De rechter-commissaris heeft vervolgens in een proces-verbaal opgenomen dat het niet mogelijk is [slachtoffer] als getuige te horen met de navolgende motivering: “[slachtoffer], die niet is niet is ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie, verblijft blijkens verkregen informatie vermoedelijk in België. Uit informatie van de liaison in België volgt dat de getuige in België niet in het bevolkingsregister staat ingeschreven maar wel in de politiedatabanken voorkomt, doch dat zijn adresgegevens niet bekend zijn”.
Op 15 april 2014 is de zaak door de rechtbank verwezen naar de rechter-commissaris teneinde [slachtoffer] als getuige te horen. Ook dit heeft niet geleid tot een verhoor.
[slachtoffer], is ondanks daartoe te zijn opgeroepen, eveneens niet als getuige ter terechtzitting verschenen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onaannemelijk dat [slachtoffer] binnen een afzienbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen om als getuige te kunnen worden gehoord en ziet de rechtbank af van (hernieuwde) oproeping van de [slachtoffer].
De rechtbank stelt vast dat de verdediging [slachtoffer] aldus niet effectief heeft kunnen ondervragen over diens bij de politie afgelegde, voor de verdachte belastende, verklaringen.
In het licht van de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) is het gebruik voor het bewijs van de verklaringen van [slachtoffer] in een geval als de onderhavige eerst dan niet in strijd met artikel 6, eerste lid en derde lid, aanhef en onder d, EVRM , indien de onmogelijkheid [slachtoffer] te ondervragen op andere wijze voldoende is gecompenseerd of de betrokkenheid van de verdachte in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen en dit steunbewijs betrekking heeft op die onderdelen van diens verklaring die door de verdachte zijn betwist. De rechtbank verwijst in dit verband naar onder meer de uitspraak van het EHRM van 10 juli 2012, (Vidgen tegen Nederland, ECLI:NL:XX:2012:BX3071LJN BX3071) en de uitspraak van de Hoge Raad van 29 januari 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BX5539).
De rechtbank stelt vast dat de verdediging niet in de beperking van het ondervragingsrecht is gecompenseerd. De vraag die vervolgens voorligt, is of de betrokkenheid van de verdachte in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen, zodat de verklaringen van [slachtoffer] toch voor het bewijs kunnen worden gebezigd. De officier van justitie heeft in dit verband gewezen op de getuigenverklaringen van [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3], die allen hebben verklaard over een schietpartij, en in welke verklaringen - in de visie van de officier van justitie - het signalement van de schutter overeenkomt met het uiterlijk van de verdachte. De rechtbank acht deze verklaringen (inclusief de beschrijvingen die de getuigen geven van de schutter) echter niet zodanig specifiek dat deze de belastende verklaringen van [slachtoffer] in enige reële mate ondersteunen. Door geen van de getuigen wordt de verdachte herkend als de schutter, terwijl de door deze getuigen opgegeven dadersignalementen onderling op belangrijke onderdelen van elkaar verschillen en van vrij algemene aard zijn. Ook afzonderlijk bezien komen de signalementen niet evident overeen met het uiterlijk/voorkomen van de verdachte ten tijde van het strafbare feit (zie de foto’s op pagina’s 121 t/m 128 van het dossier). Nu ook overigens aanvullend steunbewijs ontbreekt, kan niet worden gezegd dat de betrokkenheid van de verdachte in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen.
Als gevolg hiervan kunnen de verklaringen van [slachtoffer] niet gebruikt worden voor het bewijs. Dit leidt ertoe dat er onvoldoende wettig bewijs is dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair en subsidiair laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, dat bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.F. Koekebakker, voorzitter,
en mrs. W.A.F. Damen en E. Fels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. W.A.J.A. Welten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 november 2014.

Bijlage bij vonnis van 12 november 2014.

TEKST TENLASTELEGGING
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 18 juni 2013 te Rotterdam ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer]
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
door met dat opzet met een vuurwapen één of meerdere keren op/in het lichaam
van die [slachtoffer] te schieten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 juni 2013 te Rotterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met
enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers
heeft verdachte opzettelijk dreigend die [slachtoffer] een vuurwapen getoond
en/of een vuurwapen gericht op die [slachtoffer] en/of één of meerdere keren met
een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer] heeft geschoten;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht