In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 31 oktober 2014 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die opzettelijk cocaïne vanuit Curaçao naar Nederland heeft gebracht. De verdachte, geboren in 1990 op de Nederlandse Antillen, was preventief gedetineerd en had geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland. De officier van justitie, mr. J. Spaans, had gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de tenlastelegging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 15 september 2014 te Schiphol, in vereniging met anderen, ongeveer 420 gram cocaïne heeft ingevoerd, wat in strijd is met de Opiumwet. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstig feit, waarbij cocaïne, een gevaarlijke stof, betrokken was. De verdachte had de intentie om door het transport geld te verdienen, maar de rechtbank hield rekening met het feit dat hij niet eerder was veroordeeld en dat er onvoldoende bewijs was dat hij deel uitmaakte van een criminele organisatie. De rechtbank heeft de strafmaat bepaald op basis van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier, mr. D.W.A. Sonneveld-de Raad, en is openbaar uitgesproken.