In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 oktober 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bestuurder van een advocatenkantoor betrokken was bij de verduistering van derdengelden. De verdachte, die tevens de enige bestuurder was van de Stichting Beheer Derdengelden, werd beschuldigd van medeplichtigheid aan de verduistering gepleegd door een medeverdachte, die als kantoordirecteur fungeerde. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een vermenging was van eigen gelden van het advocatenkantoor en derdengelden op de derdengeldrekening, wat leidde tot een tekort van € 136.767,30 aan derdengelden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte onvoldoende controle had uitgeoefend op de financiële handelingen van de medeverdachte, ondanks signalen van personeel over onregelmatigheden. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaar, waarbij rekening werd gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure. De rechtbank benadrukte de ernst van de verduistering van derdengelden, vooral gezien de rol van de verdachte als advocaat, en dat dit gedrag zeer laakbaar is. De uitspraak bevatte ook een vrijspraak voor een ander ten laste gelegd feit, omdat dit niet bewezen kon worden.