7.6.Op grond van artikel 2.80 van de APV is de handelaar verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:
a. het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;
b. de datum van verkoop of overdracht van het goed;
c. een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;
d. de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;
e. de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.
Op grond van het tweede lid is de burgemeester bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.
8. Ter zitting hebben verzoekers naar voren gebracht dat zij niet begrijpen dat het bestreden besluit ook is gericht aan [verzoeker 2] en [verzoeker 5] in persoon. De voorzieningenrechter laat de vraag of verweerder dat terecht heeft gedaan in deze procedure in het midden, nu in ieder geval vaststaat dat [verzoeker 1], [verzoeker 3] en [verzoeker 4] wel als eigenaar betrokken zijn van bij de hier in geding zijnde panden en terreinen.
9. De voorzieningenrechter stelt voorop dat verweerder op grond van artikel 2.54 van de APV beoordelingsvrijheid toekomt, zodat de voorzieningenrechter het bestreden besluit terughoudend dient te toetsen. Dit betekent dat beoordeeld moet worden of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft mogen stellen dat de openbare orde de sluiting van de panden en terreinen vereist. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit het geval is en overweegt daartoe het volgende.
10. De voorzieningenrechter acht aannemelijk dat in een aantal panden van verzoekers gestolen goederen zijn aangetroffen. Dat het OM van strafvervolging heeft afgezien betekent niet dat de in beslag genomen goederen niet van diefstal afkomstig waren. Dit laatste blijkt ook uit het feit dat aan verzoekers een transactie is aangeboden.
Voorts is de voorzieningenrechter niet gebleken dat verzoekers over een inkoop- en verkoopregister waarin alle gebruikte en ongeregelde goederen zijn opgenomen, beschikken. Verzoekers zijn reeds in 2011 gewaarschuwd dat zij over een in- en verkoopregister moesten beschikken en waren hiervan door middel van de vooraankondigingen van 24 februari en 3 maart 2014 op de hoogte en zijn hier tijdens de controle van 6 mei 2014 op gewezen. In de vooraankondiging van 16 juli 2014 heeft verweerder verzoekers een termijn gegund tot 22 oktober 2014 om naast hun normale ondernemersactiviteiten aan de verplichtingen van het in- en verkoopregister te voldoen. Gebleken is dat verzoekers een groot gedeelte van deze periode onvoldoende hebben benut en pas vlak voor afloop van de termijn zijn begonnen om de bestaande voorraad in het DOR te registreren. Bij een controle op 18 oktober 2014 waren 182 producten geregistreerd, bij een controle op 22 oktober 2014 waren 983 unieke goederen ingevoerd. Dit betekent dat verzoekers in staat waren in een paar dagen ongeveer 800 producten in het DOR in te voeren. Wanneer verzoekers meteen na het voornemen van 16 juli 2014 waren begonnen met de registratie, hadden inmiddels enige duizenden producten kunnen zijn ingevoerd. Voorts is gebleken dat verzoekers de invoer in het DOR laten uitvoeren door slechts één medewerkster. Door deze keuze hebben verzoekers het risico genomen dat zij niet binnen de termijn hun bedrijfsvoering op orde zouden hebben. Bovendien zijn verzoekers extra kwetsbaar wanneer deze ene persoon, zoals ter zitting is gebleken, wegens persoonlijke omstandigheden tijdelijk uitvalt. Verweerder heeft uit het feit dat verzoekers zo laat zijn begonnen met de registratie de conclusie kunnen trekken dat verzoekers onvoldoende bereidheid hebben getoond tot het tegengaan van heling. Door het bijhouden van een register wordt voorkomen dat een afzetmarkt voor dieven wordt gecreëerd. Heling gaat bovendien vaak gepaard met andere vormen van criminaliteit. Hierdoor worden de openbare orde en veiligheid en de rechtsorde ernstig geschaad. Verweerder heeft daarom de belangen die hiermee gemoeid zijn zwaarder mogen laten wegen dan het belang van verzoekers bij het geopend blijven van de ondernemingen.
11. Verzoekers zijn dus ruimschoots in de gelegenheid geweest om orde op zaken te stellen. Door pas in de laatste paar dagen voor afloop van de termijn serieus werk te maken van de registratie hebben zij het risico genomen dat verweerder daadwerkelijk tot sluiting van de panden zou overgaan. De stelling van verzoeker ter zitting dat de termijn te kort zou zijn geweest om alle goederen te registeren kan de voorzieningenrechter dan ook niet volgen. Bovendien hebben verzoekers in hun zienswijze van 29 juli 2014 niet gevraagd om de begunstigingstermijn te verlengen.
12. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder gelet op de stand van zaken op 22 oktober 2014, namelijk de beperkte hoeveelheid in het DOR ingevoerde goederen, in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot een sluiting van de panden van verzoekers voor een periode van zes maanden, zodat zij deze periode kunnen benutten om orde op zaken te stellen in de bedrijfsvoering en de bedrijfsvoering te verbeteren om herhaling van strafbare feiten te voorkomen. Gelet hierop komt de voorzieningenrechter aan een oordeel over de vraag of verweerder in redelijkheid van verzoekers kan verlangen dat zij hun totale bedrijfsvoorraad, met inbegrip van honderdduizenden losse onderdelen, in DOR invoeren, in het kader van het onderhavige verzoek niet toe.
13. Uit het voorgaande volgt dat in bezwaar het bestreden besluit naar verwachting in stand zal blijven, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
15. De voorzieningenrechter wil partijen nog in overweging geven met elkaar in overleg te treden zodat het verzoekers duidelijk wordt aan welke vereisten hun bedrijfsvoering moet voldoen om problemen als de onderhavige in de toekomst te voorkomen en om te onderzoeken of bij verweerder de bereidheid bestaat om na registratie door verzoekers van een substantieel aantal goederen de mogelijkheid van een voortijdige beëindiging van de sluiting te onderzoeken.