ECLI:NL:RBROT:2014:9039

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2014
Publicatiedatum
5 november 2014
Zaaknummer
C-10-454103 - HA ZA 14-678
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijwaringsincident tussen Achmea Schadeverzekeringen N.V. en [gedaagde]

In deze zaak, die diende bij de Rechtbank Rotterdam, is een vrijwaringsincident aan de orde. De eiseres in de hoofdzaak, Achmea Schadeverzekeringen N.V., heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, een besloten vennootschap, in verband met schadevergoeding die Achmea heeft voldaan aan haar verzekerde, Security Point, na een inbraak. De rechtbank heeft op 29 oktober 2014 geoordeeld dat de incidentele vordering van de gedaagde om Security Point in vrijwaring op te roepen, moet worden afgewezen. Achmea, als gesubrogeerd assuradeur, neemt processueel dezelfde positie in als Security Point zou hebben ingenomen. De rechtbank oordeelt dat er geen noodzaak is om Security Point in vrijwaring op te roepen, omdat Achmea niet meer rechten kan uitoefenen dan Security Point zelf had. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van het incident, die zijn begroot op € 452,00. De zaak zal op 10 december 2014 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/454103 / HA ZA 14-678
Vonnis in incident van 29 oktober 2014
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. R.F.L.M. van Dooren,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde].,
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. P. Willems.
Partijen zullen hierna Achmea en[gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 juni 2014, met producties;
  • de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring van 6 augustus 2014, met producties;
  • de incidentele conclusie van antwoord van 20 augustus 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De vordering in de hoofdzaak

2.1.
In een eerdere procedure zijn Achmea,[gedaagde] en de verzekerde van Achmea, Security Point, gedagvaard door de commanditaire vennootschap Oner Trading C.V. Oner vorderde in deze procedure schadevergoeding van Achmea, Security Point en[gedaagde] voor de door haar geleden schade als gevolg van een inbraak in haar bedrijfspand op een bedrijventerrein in Amsterdam-West. Security Point had in opdracht van Oner een beveiligingssysteem aangelegd in de onderneming van Oner en[gedaagde] was aangewezen als meldkamer/alarmcentrale.
Deze rechtbank heeft bij haar eindvonnis van 18 mei 2011 Security Point veroordeeld tot betaling van € 145.960,28 aan Oner. Achmea heeft als aansprakelijkheidsverzekeraar van Security Point voor en namens deze aan het dictum van het vonnis van 18 mei 2011 voldaan.
2.2.
In de onderhavige hoofdzaak vordert Achmea om[gedaagde] te veroordelen om aan Achmea te betalen een bedrag van € 162.546,09, te vermeerderen met rente en kosten, hetgeen Achmea op basis van het vonnis aan Oner heeft voldaan.
Zij stelt hiertoe – kort en geparafraseerd weergegeven – het volgende.
2.2.1.
De alarminstallatie bij Oner was voorzien van een 24-uurs-melding. Dit systeem genereert automatisch elke 24 uur op een vast tijdstip een controle op de
(telefoon-)verbinding tussen de installatie en de meldkamer. In de eerder gevoerde procedure was één van de springende punten de omstandigheid dat de 24-uurs-melding van 26 mei 2009 te 01:39 uur niet is doorgekomen, en dat van die storing geen, althans niet tijdig kennis is gegeven aan Oner. Zou die storing wel tijdig zijn doorgegeven aan Oner, dan zou na onmiddellijk herstel van de telefoonlijn, de inbraak in de nacht van 26 en 27 mei 2009 (hoogstwaarschijnlijk) geen nadelige gevolgen hebben gehad omdat de installatie die inbraak dan terstond zou hebben gedetecteerd en alarm zou hebben geslagen, waardoor er direct zou zijn gereageerd en het weghalen van de goederen zou zijn verijdeld.
Op[gedaagde] rustte de verplichting om meldingen van de installatie aan de meldkamer door te melden. Aanvankelijk behelsde de overeenkomst met[gedaagde] dat die doormelding rechtstreeks door haar zou geschieden aan Oner. Op grond van een nadere afspraak tussen[gedaagde] en Security Point is afgesproken dat[gedaagde] zou doormelden aan Security Point, en deze zou er dan voor zorgdragen dat die doormelding aan Oner zou worden doorgegeven.
2.2.2.
In dit geval werd de testmelding van 26 mei 2009 te 01.39 uur gemist. De meldkamer van[gedaagde] heeft die misser niet op 26 mei 2009 aan Security Point doorgegeven, maar in de loop van 27 mei 2009.[gedaagde] was met de doormelding aanmerkelijk te laat en de inbraak had reeds plaatsgevonden.
2.2.3.
Dat[gedaagde] het disfunctioneren van de alarminstallatie, althans het uitblijven van de 24-uurs-melding op 26 mei 2009 niet, althans ruimschoots te laat aan Security Point heeft doorgegeven, en deze daardoor niet in de gelegenheid is geweest die misser op haar beurt aan Oner te kunnen melden, is er de oorzaak van geweest dat de inbraak ongestoord heeft kunnen plaatsvinden. Het systeem van[gedaagde] heeft de misser wel geregistreerd maar[gedaagde] heeft daarop echter niet zodanig adequaat gereageerd als van haar had mogen verwacht. Zij is op dit punt ten opzichte van Security Point toerekenbaar tekort geschoten en dient de daardoor ontstane schade te vergoeden, aldus Achmea.
2.3.
Hofland heeft nog geen verweer gevoerd.

3.Het geschil in het incident

3.1.
Hofland vordert dat haar wordt toegestaan mevrouw[betrokkene], voorheen handelend onder naam Security Point, in vrijwaring op te roepen. Zij voert hiertoe het volgende aan.
In het geval[gedaagde] gehouden zal zijn tot het vergoeden van schade jegens Achmea, is Security Point daar in de verhouding tot[gedaagde] verantwoordelijk voor en dient zij[gedaagde] te vrijwaren. Tussen Security Point en[gedaagde] bestond de uitdrukkelijke afspraak dat een 24-uurs-melding niet door[gedaagde] behoefde te worden gedaan, maar dat Security Point daar zelf op zou reageren. Op grond van de gemaakte afspraken kan[gedaagde] de eventueel nadelige gevolgen voortvloeiend uit een vonnis in de hoofdzaak afwentelen op Security Point omdat de pretense schade waar de vordering in de hoofdzaak op stoelt aan haar is toe te rekenen. Dat Achmea als schadeverzekeraar is gesubrogeerd in de rechten van Security Point doet aan deze vrijwaringsvordering niets af. De subrogatie heeft niet tot gevolg dat Achmea volledig en in alle opzichten de positie van Security Point en in het bijzonder de hoedanigheid van Security Point als opdrachtgever heeft aangenomen, aldus[gedaagde].
3.2.
Achmea vordert[gedaagde] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, althans deze af te wijzen, met veroordeling van[gedaagde] in de kosten van het incident. Zij vordert hiertoe het volgende aan.
Er is geen sprake van een beperking in de subrogatie zoals[gedaagde] in haar incidentele conclusie aanvoert. Tevens voert Achmea aan dat een vrijwaringsprocedure overbodig zal zijn: Indien de vordering in de hoofdzaak zou worden afgewezen, faalt het regres en is een vrijwaringsprocedure overbodig. Indien de vordering van Achmea slaagt, brengt dat met zich dat niet alleen Achmea verhaal kan uitoefenen op grond van artikel 7:962 BW, maar dat ook Security Point uiteindelijk in de schade van Oner niet hoeft bij te dragen. De posities van Achmea en haar verzekerde Security Point zijn ten opzichte van[gedaagde] principieel hetzelfde. Een vrijwaringsprocedure heeft ook geen zin in het geval[gedaagde] aansprakelijk zou zijn jegens Security Point/Achmea en de rechtbank zou menen dat de daaruit voortvloeiende draagplicht over beide partijen verdeeld zou moeten worden.[gedaagde] zou dan echter bij wijze van (subsidiair) verweer de toepasselijkheid van artikel 6:102 BW kunnen opwerpen en voor dat geval de wederzijdse bijdrageplicht ex artikel 6:101 BW vast te stellen, aldus Achmea.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
De incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring is tijdig en vóór alle weren genomen. Op de voet van artikel 210 Rv. kan de gedaagde iemand in vrijwaring oproepen indien hij meent hiertoe gronden te hebben. Voldoende is dat wordt gesteld dat de waarborg krachtens zijn rechtsverhouding tot de gewaarborgde verplicht is de nadelige gevolgen van een veroordeling in de hoofdzaak te dragen.
4.2.
Achmea heeft verklaard dat zij in de onderhavige procedure optreedt als gesubrogeerd assuradeur. In artikel 7:962 lid 1 BW is, voor zover van belang, onder meer bepaald dat indien de verzekerde ter zake van door hem geleden schade anders dan uit verzekering vorderingen tot schadevergoeding op derden heeft, gaan die vorderingen bij wijze van subrogatie op de verzekeraar over voor zover deze, al dan niet verplicht, de schade vergoedt. De vordering van Security Point is bij wijze van subrogatie overgegaan op Achmea, waarbij Achmea uitsluitend wordt gesubrogeerd in de vorderingen tot schadevergoeding die Security Point tegenover[gedaagde] stelt te hebben. Achmea kan tegenover[gedaagde] niet meer rechten uitoefenen dan Security Point zelf had.[gedaagde] kan zich voorts beroepen op dezelfde verweermiddelen als zij tegen Security Point had kunnen doen. Gelet hierop kan ervan worden uitgegaan dat Achmea als gesubrogeerd assuradeur processueel dezelfde positie inneemt als in de situatie dat Security Point de vordering jegens[gedaagde] had ingesteld. De noodzaak om Security Point in vrijwaring op te roepen ontbreekt dan ook.
4.3.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen.[gedaagde]
4.4.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt [gedaagde]. in de kosten van het incident, aan de zijde van Achmea Schadeverzekeringen N.V. tot op heden begroot op € 452,00,
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
5.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
10 december 2014voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op
29 oktober 2014.
2130/1729