ECLI:NL:RBROT:2014:9019

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2014
Publicatiedatum
5 november 2014
Zaaknummer
C/10/11/504 R
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling op verzoek van een schuldeiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 oktober 2014 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van een schuldenares, op verzoek van haar schuldeiser, Stichting Woonstad Rotterdam. De schuldenares had een huurachterstand van € 1.872,06 opgebouwd en voldeed niet aan haar verplichtingen jegens Woonstad. Tijdens de zitting op 6 juni 2014 heeft de schuldenares verklaard bereid te zijn om de achterstand in vier termijnen van € 470,- te voldoen, maar zij is deze afspraak niet nagekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenares voldoende gelegenheid heeft gehad om haar tekortkomingen te herstellen, maar dat zij dit niet heeft gedaan. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een bovenmatige nieuwe schuld, wat een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling rechtvaardigde.

De rechtbank heeft in haar beoordeling benadrukt dat het de verantwoordelijkheid van de schuldenares was om geen nieuwe schulden te laten ontstaan en dat zij niet voldoende had aangetoond dat zij niet in staat was om haar huur te betalen. De rechtbank heeft de schuldenares ook verweten dat zij niet actief op zoek is gegaan naar goedkopere woonruimte. De rechtbank heeft de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder d, van de Faillissementswet, en heeft vastgesteld dat er geen baten beschikbaar zijn om vorderingen te voldoen.

De beslissing van de rechtbank houdt in dat de schuldenares de kosten van de bewindvoerder moet betalen, voor zover deze niet uit de boedel kunnen worden voldaan. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen acht dagen na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Insolventie
tussentijdse beëindiging schuldsaneringsregeling
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 13 oktober 2014
Bij vonnis van deze kamer van 16 juni 2011 is de definitieve toepassing van de
schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[naam],
geboren op [geboortedatum] te[geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats],
schuldenares,
bewindvoerder: S.A.M. Koppelman.

1.De procedure

Op 2 mei 2014 heeft mr. R.M. Burger namens Stichting Woonstad Rotterdam (hierna: Woonstad) een verzoek gedaan de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen wegens het niet nakomen van haar (lopende) verplichtingen jegens Woonstad.
Op 28 mei 2014 heeft de bewindvoerder een faxbericht gestuurd met daarin de laatste stand van zaken.
Op 3 juni 2014 heeft schuldenares een brief gestuurd naar de rechtbank waarin zij, onder andere, een toelichting geeft op het ontstaan van de huurachterstand.
Het verzoek tot tussentijdse beëindiging is behandeld ter terechtzitting van 6 juni 2014. Namens Woonstad is mr. R.M. Burger verschenen. Schuldenares is verschenen in het bijzijn van haar dochter en bijgestaan door mr. A.J.M. Vélu. Namens de bewindvoerder is de heer J. Perez Herrera verschenen.
Bij proces-verbaal van 6 juni 2014 is de behandeling van het verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling aangehouden tot pro forma 4 augustus 2014.
Naar aanleiding van hetgeen is bepaald in het proces-verbaal van 6 juni 2014 heeft
mr. Burger op 4 augustus 2014 een faxbericht gestuurd met daarin het standpunt van Woonstad. Daarop is de voortzetting van de behandeling van het verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling bepaald op 6 oktober 2014.
De bewindvoerder heeft in zijn faxbericht van 1 oktober 2014 de laatste stand van zaken medegedeeld.
Op 6 oktober 2014 is de behandeling van het verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling voortgezet. Namens Woonstad is mr. Burger verschenen. Schuldenares is verschenen in het bijzijn van haar dochter en bijgestaan door mr. Vélu. Namens de bewindvoerder is mevrouw P.R. Suvaal Laurens verschenen. De uitspraak is bepaald op heden.

2.De standpunten

Woonstad heeft verzocht de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen omdat schuldenares gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling een huurachterstand van € 1.872,06 heeft laten ontstaan en derhalve haar lopende verplichtingen jegens Woonstad niet nakomt. Daarnaast heeft Woonstad gesteld dat schuldenares zeer onregelmatig en soms maandenlang haar huurpenningen niet betaalt, om vervolgens lukraak een willekeurige aflossing te verrichten, zodat zij ook om die reden tekortschiet in de nakoming van haar verplichtingen jegens Woonstad. Ter terechtzitting van 6 juni 2014 heeft mr. Burger namens Woonstad verklaard dat hij er geen vertrouwen meer in heeft dat schuldenares in de toekomst haar betalingsverplichting wel stipt zal nakomen.
Schuldenares heeft in haar brief van 3 juni 2014 aan de rechtbank, onder andere, aangevoerd dat de huurachterstand is ontstaan als gevolg van een wijziging in haar inkomen. In 2013 had zij een inkomen van € 500,-. In december 2013 is haar inkomen met € 300,- per maand gestegen tot € 800,-- per maand. Schuldenares heeft gesteld dat zij vanaf januari 2014 de huurpenningen maandelijks correct heeft voldaan. Ter terechtzitting van 6 juni 2014 heeft schuldenares voorgesteld om de huurachterstand in vier termijnen van € 470,- te voldoen.
De advocaat van schuldenares heeft ter terechtzitting van 6 juni 2014 verklaard dat er een procedure tot ontruiming loopt bij de kantonrechter vanwege de huurachterstand.
Naar aanleiding van het proces-verbaal van 6 juni 2014, waarin de ter zitting gemaakte afspraak is opgenomen inhoudende dat schuldenares de schuld aan Woonstad in vier termijnen van € 470,-- zal voldoen, heeft mr. Burger in zijn faxbericht van 4 augustus 2014 gemeld dat schuldenares de gemaakte afspraak niet correct is nagekomen. Schuldenares heeft wel enige betalingen verricht maar zij heeft niet alles betaald. Zo heeft zij de huur over juni 2014 en september 2014 niet voldaan en heeft zij slechts twee keer (in plaats van vier keer) het afgesproken aflossingsbedrag van € 470,-- voldaan. Daarom heeft mr. Burger namens Woonstad het verzoek tot tussentijdse beëindiging gehandhaafd.
Ter terechtzitting van 6 oktober 2014 heeft schuldenares verklaard dat zij de huur over juni 2014 wel heeft voldaan. Zij heeft voorts eind september 2014/begin oktober 2014 nog een bedrag van in totaal € 2.000,- betaald. Dat was om ontruiming te voorkomen.
Na telefonische verificatie heeft mr. Burger vervolgens bevestigd dat eind september/begin oktober 2014 een betaling van in totaal € 2.000,- is gedaan door schuldenares. Verder heeft mr. Burger verklaard dat er thans sprake is van een huurachterstand van € 1.029,04.
De advocaat van schuldenares heeft daarop verklaard dat schuldenares voor de huidige huurachterstand van € 1.029,04 een betalingsregeling heeft getroffen van € 300,- per maand.

3.De beoordeling

Een van de kernverplichtingen van de schuldsaneringsregeling betreft de verplichting om gedurende de toepassing van die regeling geen bovenmatige nieuwe schulden te laten ontstaan. Schuldenares heeft erkend dat zij toch een achterstand heeft laten ontstaan. Het in dat kader door Woonstad genoemde bedrag van € 1.872,06 heeft zij niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat de rechtbank van de juistheid van dat bedrag uitgaat. Dat het ontstaan van deze schuld schuldenares niet kan worden verweten is niet gebleken. De enkele stelling dat schuldenares in 2013 een inkomen van € 300,-- had, is daartoe in elk geval onvoldoende. Immers, zonder nadere toelichting – die ontbreekt – valt niet in te zien waarom schuldenares (al dan niet met terugwerkende kracht) niet in staat was een inkomen of (aanvullende) uitkering te verwerven waarmee zij haar huur wel had kunnen betalen. En ook al zou dat schuldenares daartoe niet in staat zijn geweest, dan had het op haar weg gelegen om op zoek te gaan naar goedkopere woonruimte. Daarvan is evenmin gebleken.
Naar het oordeel van de rechtbank is aldus sprake van een bovenmatige nieuwe schuld, waarvan het ontstaan aan schuldenares kan verweten. Dit rechtvaardigt een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling.
Ter terechtzitting van 6 juni 2014 heeft schuldenares evenwel verklaard bereid en in staat te zijn de ontstane achterstand in vier termijnen van € 470,-- per maand in te lossen. Gelet hierop is de behandeling van de voordracht aangehouden. De gemaakte afspraak is in het proces-verbaal van die zitting vastgelegd. Schuldenares is deze afspraak echter niet volledig nagekomen. Ter terechtzitting van 6 oktober 2014 is immers gebleken dat thans nog steeds sprake is van een achterstand van € 1.029,04. Dat schuldenares geen verwijt treft ten aanzien van het niet tijdig en volledig inlossen van de achterstand althans de lopende huur, is niet gebleken.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft schuldenares voldoende gelegenheid gehad om haar tekortkoming in de nakoming van de verplichting om geen nieuwe bovenmatige schulden te laten ontstaan te herstellen door de huurachterstand (conform haar eigen voorstel) in te lossen. Nu zij dit niet (volledig) heeft gedaan is, zonder dat gebleken is van een deugdelijke reden hiervoor, is voor voortzetting van de schuldsaneringsregeling geen reden. De toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt daarom beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder d, Faillissementswet.
De rechtbank stelt vast dat er geen baten beschikbaar zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen. Er is daarom geen sprake van een faillissement van rechtswege zodra deze uitspraak in kracht van gewijsde gaat.
De rechtbank stelt het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten vast conform het bepaalde in het Besluit salaris bewindvoerder schuldsanering.

4.De beslissing

De rechtbank:
- beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling;
- stelt het salaris van de bewindvoerder tot 1 oktober 2012 vast op € 671,50 (exclusief de daarover verschuldigde omzetbelasting) en vanaf 1 oktober 2012 vast op € 1.056,05 (exclusief de daarover verschuldigde omzetbelasting) en brengt deze bedragen, voor zover deze niet uit de boedel kunnen worden voldaan, ten laste van schuldenares.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout, rechter, en in aanwezigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2014. [1]

Voetnoten

1.