ECLI:NL:RBROT:2014:8888

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2014
Publicatiedatum
31 oktober 2014
Zaaknummer
460377 / HA RK 14-795
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in een familiezakenprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 oktober 2014 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. van Vliet. Het verzoek tot wraking was gericht tegen mr. B. Oonincx, de rechter die betrokken was bij een procedure rondom de omgangsregeling van kinderen. De verzoeker voerde aan dat de gang van zaken tijdens het kindgesprek, waarbij de kinderen waren gehoord, de schijn van partijdigheid wekte. Hij stelde dat de rechter onvoldoende kennis had van het dossier en dat zijn onafhankelijkheid en onbevangenheid in het geding waren.

De rechtbank heeft het verzoek tot wraking beoordeeld aan de hand van de aangevoerde omstandigheden. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank concludeerde dat de door verzoeker aangevoerde omstandigheden geen zwaarwegende aanwijzingen opleverden voor een vooringenomenheid van de rechter. De rechter had de kinderen op uitnodiging gehoord en was op de hoogte van hun standpunten, wat niet de schijn van partijdigheid met zich meebracht. Bovendien bleek uit het proces-verbaal dat de rechter het dossier goed kende en dat de stelling van de verzoeker hierover niet werd ondersteund door de feiten.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het wrakingsverzoek ongegrond verklaard en afgewezen, waarbij de beslissing werd uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. De zaak benadrukt het belang van de objectieve beoordeling van wrakingsverzoeken en de noodzaak voor verzoekers om feitelijke grondslagen voor hun vrees voor partijdigheid aan te tonen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 460377 / HA RK 14-795
Beslissing van 31 oktober 2014
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [adres],
verzoeker,
advocaat mr. A. van Vliet te Breda,
strekkende tot wraking van:
mr. B. Oonincx, rechter, tevens kinderrechter, in de rechtbank Rotterdam, afdeling privaatrecht, team familie 1 (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Ter zitting van 24 september 2014 is door de rechter van deze rechtbank behandeld de tussen verzoeker en mevrouw [naam] aanhangige verzoekschriftprocedure, die als kenmerk heeft C/11/97249 / FA RK 12-7452.
Bij gelegenheid van die behandeling heeft de advocaat van verzoeker wraking van de rechter verzocht.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- het dossier van de hiervoor omschreven verzoekschriftprocedure, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting;
- het faxbericht, met bijlagen, van de verzoeker, ingekomen op 10 oktober 2014.
Verzoeker, zijn advocaat, de rechter, mevrouw [naam] en haar advocaat, alsmede de raad voor de kinderbescherming zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. Zij heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 13 oktober 2014.
Ter zitting van 17 oktober 2014, waar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen:
  • verzoeker,
  • mr. A. van Vliet,
  • de rechter,
  • mevrouw [naam].

2.Het verzoek en het verweer daartegen

Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
Verzoeker wijst op de gang van zaken rondom het kindgesprek, waarbij de kinderen zijn gehoord terwijl zij eerder hadden laten weten niet gehoord te willen worden en waarbij de advocaat van verzoeker om belet heeft verzocht en dat belet niet is verleend. Daarnaast heeft verzoeker het gevoel dat de rechter het dossier onvoldoende kende. Deze omstandigheden brengen met zich mee dat de onafhankelijkheid en onbevangenheid van de rechter in het geding zijn.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter door zijn persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.4
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
3.4.1.
Verzoeker heeft ter terechtzitting benadrukt dat de eerste wrakingsgrond niet ziet op het horen van de kinderen zelf, maar op de gang van zaken rondom het kindgesprek. Daarbij is van belang dat de kinderen door middel van een antwoordformulier te kennen hadden gegeven niet gehoord te willen worden en dat de rechter door de bodes ervan op de hoogte was gesteld dat mr. Van Vliet met haar wilde bespreken dat de kinderen niet gehoord wilden worden. De rechter heeft vervolgens aangegeven dat zij reeds op de hoogte was van de antwoordformulieren van de kinderen, alsmede van het standpunt van verzoeker omtrent het horen van de kinderen. De beslissing van de rechter om onder die omstandigheden bij de – op uitnodiging verschenen – kinderen te verifiëren of zij al dan niet met haar wilden praten en om, nadat de kinderen haar te kennen hadden gegeven dat te willen, die kinderen te horen, brengt objectief gezien geen schijn van partijdigheid met zich mee.
3.4.2.
Verzoeker stelt voorts dat hij het gevoel heeft dat de rechter het dossier onvoldoende kende.
Verzoeker stelt daartoe dat de rechter geen duidelijk antwoord gaf op de vraag of
de antwoordformulieren van de minderjarigen bij haar bekend waren. Deze stelling vindt geen steun in het proces-verbaal van de zitting. Daaruit blijkt juist dat de rechter deze vraag bevestigend heeft beantwoord, nu zij het faxbericht van 22 september 2014, met de daarbij gevoegde antwoordformulieren, die ochtend nog had gelezen. Uit de omstandigheid dat de rechter voornoemd faxbericht de ochtend van 24 september 2014 had gelezen, kan voorts niet de conclusie worden getrokken dat zij onvoldoende kennis van het dossier had, nu het faxbericht op 22 september 2014 om 17.49 uur bij de rechtbank is ingekomen en de zitting plaatsvond op 24 september 2014 om 10.15 uur. De impliciete veronderstelling van verzoeker dat de rechter pas
nahet kindgesprek het faxbericht heeft gelezen, kan niet volgen uit het proces-verbaal en mist dan ook feitelijke grondslag. Ten slotte kan ook uit de omstandigheid dat de rechter door het dossier bladerde niet worden geconcludeerd dat de rechter onvoldoende kennis van het dossier had. Gelet op al het voorgaande valt uit de door verzoeker gestelde omstandigheden geen zwaarwegende aanwijzing af te leiden dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de daaromtrent bij verzoeker bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.5
Het verzoek is mitsdien ongegrond en zal worden afgewezen.

4.De beslissing

wijst af het verzoek tot wraking van mr. B. Oonincx.
Deze beslissing is gegeven door mr. H.J.M. van der Kaaij, voorzitter, mr. P. Joele en mr. W.P.M. Jurgens, rechters, en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 oktober 2014 in tegenwoordigheid van mr. R.H. Nieuwenhuis, griffier.
Verzonden op:
aan:
- verzoeker
- mr. A. van Vliet
- mr. B. Oonincx
- mr. L. Houkes
- de raad voor de kinderbescherming