ECLI:NL:RBROT:2014:8825

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2014
Publicatiedatum
29 oktober 2014
Zaaknummer
3448918 - VV EXPL 14-536
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van huurwoning na mishandeling en bedreiging door huurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 oktober 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Woonbron en twee gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. Woonbron vorderde de ontruiming van de huurwoning van de gedaagden, gelegen aan [adres], na ernstige incidenten van mishandeling en bedreiging door [gedaagde 1] jegens medewerkers van Woonbron. De vordering was gebaseerd op de tekortkomingen van [gedaagde 1] in de huurovereenkomst, die onder meer voortvloeien uit zijn gewelddadige gedrag en de onveiligheid die dit met zich meebracht voor de medewerkers van Woonbron.

De procedure begon met een dagvaarding op 24 september 2014, waarin Woonbron vroeg om de ontruiming van de woning binnen 48 uur na betekening van het vonnis. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 oktober 2014 werden de feiten besproken, waaronder meerdere aangiften van mishandeling en bedreiging door [gedaagde 1]. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van [gedaagde 1] een ernstige tekortkoming in de huurovereenkomst vormden, wat leidde tot de conclusie dat Woonbron recht had op ontruiming van de woning.

De rechtbank overwoog dat het goed huurderschap, zoals bedoeld in artikel 7:213 BW, ook inhoudt dat de huurder zich respectvol dient te gedragen tegenover de verhuurder en diens medewerkers. De rechtbank oordeelde dat de ontruiming van de woning gerechtvaardigd was, gezien de ernst van de situatie en het feit dat [gedaagde 2] geen belang had bij het voortzetten van de huurovereenkomst, aangezien zij niet meer in de woning verbleef. De rechtbank besloot dat de ontruiming binnen een week na betekening van het vonnis diende plaats te vinden, en veroordeelde [gedaagde 1] in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van huurders en de gevolgen van geweld en bedreiging in de context van huurrelaties. De rechtbank stelde dat de veiligheid van medewerkers van de verhuurder voorop staat en dat dergelijk gedrag niet getolereerd kan worden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 3448918 \ VV EXPL 14-536
uitspraak: 9 oktober 2014
vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 4 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam
in de zaak van
de stichting
Stichting Woonbron,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. M.W. Kox te Utrecht,
tegen

1.[gedaagde 1]

wonende te Rotterdam,
2. [gedaagde 2]
wonende te Alblasserdam,
gedaagden,
gemachtigde: mr. R. Scheltes te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als “Woonbron”, “[gedaagde 1]” en “[gedaagde 2]”.

1.Het verloop van de procedure

Woonbron heeft bij dagvaarding van 24 september 2014 gevorderd, bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde 1] te veroordelen binnen 48 uur na betekening van het in dezen te wijzen vonnis het gehuurde aan de [adres](hierna: de woning) te ontruimen en te verlaten met al diegene die zich daar van zijnentwege bevinden en al hetgeen zich daar van zijnentwege bevindt, alsmede het gehuurde onder afgifte van alle sleutels, geheel ter vrije beschikking van Woonbron te stellen;
althans een beslissing te nemen die de kantonrechter in goede justitie geraden acht;
met veroordeling van [gedaagde 1] in de kosten van de procedure.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2014. Namens Woonbron zijn verschenen [de heer A](vestigingsdirecteur Woonbron IJsselmonde), de [ heer B] (expert bijzondere interventies Woonbron), [mr. X] (bedrijfsjurist Woonbron), vergezeld door de buren van [gedaagde 1], bijgestaan door mr. Kox. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Partijen hebben ter zitting hun standpunt nader toegelicht, Woonbron mede aan de hand van de op voorhand toegezonden productie en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aan de hand van de ter zitting overgelegde pleitaantekeningen. Van het ter zitting verhandelde heeft de griffier aantekeningen gemaakt.

2.De vaststaande feiten

In het kader van de onderhavige procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] huren sinds 7 september 2012 de woning aan de [adres](hierna: de woning).
2.2
[gedaagde 2] verblijft vanaf eind 2012/begin 2013 niet meer in de woning, maar heeft de huurovereenkomst ten aanzien van haarzelf niet beëindigd.
2.3
Op 27 juli 2014 heeft de buurvrouw van [gedaagde 1], bij de politie aangifte gedaan van bedreiging en belediging door [gedaagde 1].
2.4
Op 18 september 2014 heeft (dezelfde) buurvrouw bij de politie aangifte gedaan van eenvoudige mishandeling door [gedaagde 1].
2.5
Op 18 september 2014 heeft de [ heer B] bij de politie aangifte gedaan van mishandeling door [gedaagde 1]. In het proces-verbaal van aangifte verklaart de her [ heer B]onder meer als volgt:
(…..) Ik hoorde dat hij agressief reageerde over de telefoon . Ik hoorde dat hij zei: Waar ben je? Waar ben je? Dan gaan we het uitvechten, of woorden van gelijke strekking. Ik heb vervolgens de wijkagent gebeld maar die kreeg ik niet te pakken. Later ben ik naar buiten gegaan. Buiten hoorde ik een harde klap. Toen ik keek zag ik dat het de heer [gedaagde 1] was.
Hij had zijn scooter op de grond gegooid. Ik zag dat hij naar mij toe rende met gebalde vuisten. Ik zag dat hij met een gestrekt been op mij afkwam. Ik voelde dat hij mij hard raakte. Ik kwam door de trap ten val. Ik raakte vervolgens in een worsteling met meneer [gedaagde 1]. Ik heb hem uiteindelijk in de houtgreep kunnen nemen. Met behulp van mijn [collega 1] en andere collega’s hebben wij hem vast kunnen houden tot de politie er was. Toen ik hem in de houtgreep hield bedreigde de hij mij met de woorden: Ik kon je nog wel tegen in de wijk. Ik pak je wel. Dan zal je het weten. Door de worsteling heb ik nu verwondingen aan mijn linker arm. (…….)
2.6
Op 22 september 2014 heeft ook de dochter van de buurvrouw aangifte gedaan bij de politie tegen [gedaagde 1].

3.De vordering

3.1
Aan de vordering heeft Woonbron ten grondslag gelegd dat [gedaagde 1] zich ten opzichte van (een medewerker van) Woonbron zodanig heeft misgedragen dat het niet van Woonbron gevergd kan worden dat zij de onder 2.1 genoemde huurovereenkomst nog langer voortzet. Het spoedeisend belang van de vordering is erin gelegen dat Woonbron haar medewerkers dient te beschermen.[ heer B]heeft aangegeven zich niet veilig te voelen bij het uitoefenen van zijn werkzaamheden. Hij oefent zijn werkzaamheden vaak uit in de directe omgeving van de woning.
3.2
Woonbron heeft ter ondersteuning daarvan het volgende aangevoerd. Sinds het voorjaar van 2014 heeft Woonbron klachten van direct omwonenden ontvangen onder meer wegens (geluids)overlast, veroorzaakt door bouwwerkzaamheden. Woonbron heeft op 6 en 21 augustus 2014 brieven aan [gedaagde 1] gezonden met het verzoek te stoppen met bouwen van een (illegale) serre en geen overlast meer aan omwonenden te veroorzaken. [gedaagde 1] is niet gestopt met de werkzaamheden.
3.3
Op 18 september 2014 heeft de [ heer B] (hierna[ heer B]) samen met een collega de woning bezocht. [ heer B]is, toen [gedaagde 1] niet reageerde na bij het hek aan de voorzijde van de woning te hebben aangebeld, over het hek geklommen om aan te kloppen bij de voordeur. Nadat niet werd opengedaan zijn [ heer B]en zijn collega vertrokken. Diezelfde middag zit de buurvrouw van [gedaagde 1] in een tuinstoel in haar voortuin. Zij hoort ineens een hoop herrie en ziet dat [gedaagde 1] haar schutting kapottrapt en haar voortuin in rent, terwijl hij schreeuwt “ik maak je dood, ik maak je dood”. Na eerst de hond van de buurvrouw geraakt te hebben met een tuinstoel, gooit [gedaagde 1] haar uit de tuinstoel en duwt haar de woning in. Daar grijpt hij een parasol voorzien van een ijzeren stang en gaat met deze parasol boven haar staan en schreeuwt, terwijl hij stekende bewegingen maakt, “ik maak je dood, je bent nu van mij”.
Omwonenden slaagden erin om [gedaagde 1] vast te grijpen en te voorkomen dat ook dochter van de buurvrouw geslagen werd.
3.3
Aansluitend hierop heeft [gedaagde 1] die middag contact opgenomen met het callcenter van Woonbron om te achterhalen wie die ochtend in zijn tuin is geweest. Hierbij heeft hij naar de telefoniste geschreeuwd en heeft hij gedreigd mensen in elkaar te slaan. [gedaagde 1] is uiteindelijk doorverbonden met Kop. Het is [ heer B]niet gelukt om [gedaagde 1] telefonisch tot bedaren te krijgen. Als [ heer B]– nadat [gedaagde 1] daarom heeft gevraagd – heeft medegedeeld dat hij op het regiokantoor van Woonbron in IJsselmonde is, schreeuwt [gedaagde 1] dat hij daar moet blijven omdat hij met [ heer B]wil vechten. Naar aanleiding van deze aankondiging heeft [ heer B]besloten de politie te bellen en is naar buiten gelopen om ruzie binnen het kantoor te vermijden. Terwijl [ heer B]bellend naar buiten liep hoorde hij een harde klap. Het bleek [gedaagde 1] te zijn die zijn rijdende scooter op de grond had gegooid en rennend op [ heer B]afkwam. [gedaagde 1] is met grote kracht tegen [ heer B]aan gesprongen en beiden zijn ten val gekomen. Het is [ heer B]gelukt op enig moment [gedaagde 1] onder bedwang te krijgen. Samen met een collega wist [ heer B]hem tegen de grond te houden in afwachting van de komst van de politie. Terwijl de politie onderweg was, is [ heer B]door [gedaagde 1] op een rustige maar intimiderende manier bedreigd. [gedaagde 1] heeft gezegd dat hij [ heer B]wel zal krijgen en hem zeker nog zal tegenkomen in de wijk. Hij heeft gezegd het dan verder te zullen uitvechten met [ heer B]en heeft iets opgemerkt over een mes. Nadat de politie is gearriveerd is [gedaagde 1] gearresteerd. Ter ondersteuning van hetgeen voor de deur van Woonbron heeft plaatsgevonden, heeft Woonbron ter zitting (beveiligings-)camerabeelden getoond.
3.4
Hetgeen Woonbron verder heeft aangevoerd met betrekking tot de overlast voor omwonenden en de ruzie tussen [gedaagde 1] en zijn buren is voor de onderhavige beoordeling minder van belang nu dit slechts zijdelings bijdraagt aan de onderbouwing van de onder 3.1 genoemde grondslag van de vordering.
3.5
Woonbron heeft ter zitting toegelicht dat, zoals uit het lichaam van de dagvaarding blijkt, ook ontruiming van de woning door [gedaagde 2] wordt gevorderd. Dit heeft Woonbron in elk geval beoogd. Ten aanzien van [gedaagde 2] is aangevoerd dat de gevorderde ontruiming toewijsbaar is. Zij heeft geen belang bij voortzetting van verblijf in de woning. Zij heeft haar hoofdverblijf immers, niet meer in de woning. Het is aannemelijk dat in een bodemprocedure ontbinding van de huurovereenkomst zal worden toegewezen.

4.Het verweer

4.1
[gedaagde 1] heeft een moeizame relatie met zijn buurvrouw. [gedaagde 1] heeft sterk het gevoel dat zij telkens aanleiding zoekt om over hem te klagen. Dit resulteert in veelvuldig bezoek van politie en andere instanties. Over het algemeen treffen de klachten geen doel. Hij stelt zich op het standpunt dat hij geen overlast heeft veroorzaakt. Desondanks heeft [gedaagde 1] in reactie op de onder 3.2 genoemde brieven, waarvan slechts de brief van 6 augustus 2014 is ontvangen, de serre weer afgebroken. Ook heeft hij het tijdstip waarop hij zijn werkzaamheden verricht beperkt van 9.00 tot 20.00 uur.
4.2
Door veelvuldige klachten en reacties daarop van de politie en Woonbron heeft [gedaagde 1] het gevoel dat hij niet de vrijheid heeft om binnen zijn eigen woning en in zijn tuin de door hem gewenste activiteiten te verrichten. [gedaagde 1] heeft het gevoel dat hij getergd is geweest door medewerkers van Woonbron. Dat de [ heer B] vervolgens over zijn schutting is geklommen, is de reden geweest dat het een en ander escaleerde. Hij heeft telefonisch contact opgenomen met Woonbron, maar heeft betwist dat hij [ heer B]dan wel de telefoniste heeft bedreigd.
4.3
[gedaagde 1] heeft aangevoerd dat hij naar het kantoor van Woonbron is gegaan om verhaal te halen bij [ heer B]. Hij heeft [ heer B]vaker in de wijk gezien. [gedaagde 1] betreurt wat er bij het kantoor van Woonbron is gebeurd. Hij heeft erkend dat een vechtpartij tussen [ heer B]en hemzelf heeft plaatsgevonden. Hij heeft echter betwist dat hij heeft gedreigd op het moment dat hij tegen de grond werd gedrukt. [gedaagde 1] heeft verklaard dat hij zichzelf niet herkent in de beelden die hij van de vechtpartij heeft gezien.
4.4
[gedaagde 2] heeft aangevoerd dat in de dagvaarding ten aanzien van haar geen ontruiming is gevorderd. Het exploot dat is uitgebracht op het adres van [gedaagde 2] wordt gezien als exploot dat nergens toe strekt. [gedaagde 2] heeft mogelijk een belang bij afwijzing van de vordering jegens haar wegens de gelijktijdige ontruiming van haar dochter uit de woning. [gedaagde 2] heeft verklaard dat haar relatie met [gedaagde 1] definitief is verbroken en dat zij verhuisd is naar Alblasserdam. [gedaagde 2] concludeert tot afwijzing van de vordering.

5.De beoordeling

5.1
Voldoende is gebleken dat Woonbron een spoedeisend belang heeft bij de door haar gevorderde voorziening, zodat Woonbron in zoverre ontvankelijk is in haar vordering.
5.2
In dit kort geding dient, mede op basis van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van Woonbron in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
5.3
Op grond van de ter zitting getoonde camerabeelden, waarop te zien is dat [gedaagde 1] de heer [ heer B]op een agressieve manier te lijf gaat en een worsteling ontstaat die door tussenkomst van anderen wordt beëindigd, mede gezien de daarmee corresponderende aangifte, komt voldoende vast te staan dat de heer [ heer B]fysiek is belaagd door [gedaagde 1]. Dat de getoonde beelden een accuraat beeld geven van de vechtpartij en dat [gedaagde 1] degene was die de heer [ heer B]aanviel, is niet meer bestreden. [gedaagde 1] heeft de stelling dat daaraan voorafgaande bedreigingen hebben plaatsgevonden, gelet op de nauwkeurige omschrijving van hetgeen volgens Woonbron (telefonisch) tegen de telefoniste en tegen [ heer B]is gezegd, onvoldoende gemotiveerd betwist. Zijn verklaring dat hij boos is geweest maar niet heeft gedreigd, is daartoe ontoereikend.
5.4
Het fysiek belagen en mishandelen van een medewerker van de verhuurder en de daaraan voorafgaande en de daarop volgende bedreigingen gericht tegen die medewerker, worden als een ernstige tekortkoming van [gedaagde 1] van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst worden aangemerkt. Het goed huurderschap bedoeld in artikel 7:213 BW, kan immers ook tot uitdrukking komen in de wijze waarop de huurder zich persoonlijk gedraagt jegens de verhuurder en zijn medewerkers.
5.5
Aannemelijk is dat de vastgestelde tekortkoming grond zal bieden voor ontbinding en ontruiming in de bodemprocedure. Woonbron moet er immers op kunnen vertrouwen dat zij haar medewerkers onder alle omstandigheden op een veilige manier in contact kan brengen met [gedaagde 1]. Door de handelwijze van [gedaagde 1] is het vertrouwen ernstig beschaamd. Zelfs indien Woonbron, zoals [gedaagde 1] stelt, onjuist met klachten van omwonenden is omgegaan waardoor [gedaagde 1] het gevoel kon hebben dat hij niet de vrijheid heeft om binnen zijn eigen woning en in zijn tuin de door hem gewenste activiteiten te verrichten, biedt dat nog geen rechtvaardiging voor de gedragingen van [gedaagde 1].
5.6
Het belang dat Woonbron heeft bij de gevorderde voorziening weegt zwaarder dan het belang van [gedaagde 1] en zijn dochter om het gebruik van het gehuurde te kunnen voortzetten. Het voorval heeft – mede gezien het feit dat de vechtpartij voor het kantoor van Woonbron plaatsvond – zodanige onrust en angstgevoelens te weeg gebracht dat een onmiddellijke voorziening geboden is.
5.7
De gevorderde ontruiming door [gedaagde 1] ligt dan ook voor toewijzing gereed. De ontruimingstermijn wordt gesteld op een week na betekening van het vonnis.
5.8
[gedaagde 2] is naast [gedaagde 1] hoofdelijk aansprakelijk voor de verplichtingen uit de huurovereenkomst. Dit vloeit voort uit het stelsel van de wet. De overeenkomst is aangegaan door twee huurders, zij hebben beiden de overeenkomst getekend en gelden beiden als medehuurder. Naar analogie van artikel 7: 267 lid 4 BW zijn zij jegens Woonbron hoofdelijk aansprakelijk voor de verplichtingen uit de huur. Dit betekent dat de tekortkoming van [gedaagde 1] ook aan [gedaagde 2] kan worden tegengeworpen. Ook ten aanzien van [gedaagde 2] is ontruiming gerechtvaardigd, zeker nu zij niet rechtstreeks in haar belang getroffen wordt omdat zij de woning reeds verlaten heeft. Aan de kennelijke verschrijving in het petitum van het aan [gedaagde 2] betekende exploot van dagvaarding, waar “[gedaagde 1]” staat waar “[gedaagde 2]” bedoeld wordt, gaat de kantonrechter voorbij. [gedaagde 2] kan redelijkerwijs de vordering niet anders begrepen hebben dan tegen haar gericht. Dat [gedaagde 2] door de kennelijke verschrijving in enig belang is geschaad is niet gebleken.
5.9
Samenvattend komt de kantonrechter tot de slotsom dat de vordering van Woonbron tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat, mede gezien de wederzijdse belangen, toewijzing van de gevorderde voorziening gerechtvaardigd is.
5.1
Nu slechts de proceskostenveroordeling ten aanzien van [gedaagde 1] is gevorderd en met betrekking tot eventuele wijziging daarvan ook niets door Woonbron ter zitting is aangevoerd, zal alleen [gedaagde 1] worden veroordeeld in de proceskosten.

6.De beslissing

De kantonrechter,
rechtdoende in kort geding:
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om binnen één week na betekening van het vonnis de woning aan de [adres] te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege [gedaagde 1] en [gedaagde 2] daar bevinden en de woning onder overgave van de sleutels ter beschikking van Woonbron te stellen;
veroordeelt [gedaagde 1] in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Woonbron vastgesteld op € 208,80 aan verschotten en € 400,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Vlaswinkel en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
732