ECLI:NL:RBROT:2014:8766

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2014
Publicatiedatum
28 oktober 2014
Zaaknummer
C/10/446575 / HA ZA 14-276
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wedertewerkstellingsverplichting en dwangsommen in arbeidsgeschil tussen werknemer en werkgever

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 22 oktober 2014 uitspraak gedaan in een arbeidsgeschil tussen [eiser], een werknemer, en VLM Nederland B.V., zijn werkgever. De zaak betreft een vordering van [eiser] tot wedertewerkstelling en de verbeurde dwangsommen die voortvloeien uit een eerder vonnis van 24 augustus 2010. [eiser] was sinds 5 juni 2008 in dienst bij VLM als First Officer, maar werd op 28 januari 2010 geschorst. VLM had een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend, maar dit werd afgewezen. In het kort geding van 24 augustus 2010 werd VLM veroordeeld om [eiser] per 1 september 2010 weer aan het werk te stellen, op straffe van een dwangsom van € 500 per dag tot een maximum van € 150.000.

De rechtbank heeft vastgesteld dat VLM niet aan de wedertewerkstellingsverplichting heeft voldaan in de periode van 1 januari 2012 tot en met 22 februari 2012, en dat er in die periode dwangsommen zijn verbeurd tot een bedrag van € 19.000. De rechtbank heeft de vordering van [eiser] in conventie toegewezen, maar ook geoordeeld dat VLM in reconventie recht heeft op terugbetaling van een deel van de eerder door [eiser] geïncasseerde dwangsommen. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

De uitspraak benadrukt de verplichtingen van werkgevers in het kader van wedertewerkstelling en de gevolgen van het niet naleven van rechterlijke uitspraken, evenals de mogelijkheden voor partijen om in reconventie vorderingen in te stellen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/446575 / HA ZA 14-276
Vonnis van 22 oktober 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J.M.A. Smits te Huizen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VLM NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. E.C. van Fenema te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en VLM genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van deze rechtbank van 14 mei 2014 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken.
1.2.
Bij vonnis van 7 februari 2014 heeft de kantonrechter, zittinghoudende te Rotterdam, deze zaak verwezen naar de handelskamer van de rechtbank voor verdere behandeling.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

in conventie en in reconventie

2.1.
VLM is de Nederlandse tak van de Belgische luchtvaartmaatschappij VLM Airlines N.V. VLM was voorheen genaamd VLM Airlines Personeelsbeheer Nederland B.V. Zij voert vaste lijnvluchten uit naar hoofdzakelijk regionale luchthavens die dichtbij stadscentra zijn gelegen.
2.2.
[eiser] is met ingang van 5 juni 2008 bij VLM in dienst getreden in de functie van First Officer.
2.3.
[eiser] is op 28 januari 2010 per direct geschorst van actieve dienst, met behoud van salaris.
2.4.
VLM heeft begin maart 2010 een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend. Bij beschikking van 24 augustus 2010 heeft de kantonrechter zittinghoudende te Rotterdam dit verzoek afgewezen.
2.5.
[eiser] heeft bij wijze van voorlopige voorziening een vordering tot wedertewerkstelling ingesteld. Deze vordering is tegelijk met de vordering tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst behandeld. Bij kortgedingvonnis van 24 augustus 2010 heeft de kantonrechter onder meer de volgende veroordeling uitgesproken:

veroordeelt VLM om [eiser] per 1 september 2010 toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden als First Officer zonder enige belemmering en onder dezelfde voorwaarden als tot aan de schorsing op 28 januari 2010 gebruikelijk, dit op verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per (werk)dag dat VLM na 1 september 2010 in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, tot een maximum van € 150.000,00.
2.6.
Het vonnis van 24 augustus 2010 is op 28 september 2010 aan VLM betekend.
2.7.
[eiser] en VLM zijn naar aanleiding van het vonnis van 24 augustus 2010 op 20 oktober 2010 het volgende overeengekomen:

1. Hierbij bevestig ik u dat VLM Airlines Personeelsbeheer Nederland B.V. (VLM) het kort geding zoals morgenochtend gepland alsmede het hoger beroep naar aanleiding van het kort geding vonnis d.d. 24 augustus jl. zal intrekken.
2. In verband met het onderhavige geschil zullen de advocaatkosten van [eiser] door VLM aan de advocaat van [eiser] worden vergoed tot een maximum bedrag van EUR 2.000 exclusief BTW en inclusief kantoorkosten, nadat VLM de op naam van VLM gestelde originele declaratie met specificatie heeft ontvangen.
3. [eiser] zal het huidige trainingsschema blijven volgen, waarna na het met goed gevolg afleggen van de trainingen en in het bezit zijn van de licenties normale inzet als First Officer zal volgen. Eventuele wijzigingen in het trainingsschema zullen in overleg tussen partijen worden gemaakt. [eiser] zal geen verdere bezwaren formuleren aangaande de normale bij VLM gangbare trainingsmodaliteiten en erkende examinatoren en instructeurs.
(…)
6. [eiser] verleent VLM finale kwijting terzake van de nakoming van het vonnis van 24 augustus jl. voor de periode vanaf 29 september 2010 tot heden, waarbij partijen het met elkaar eens zijn dat tot en met de betekening van het vonnis van 24 augustus jl. VLM geen dwangsommen is verbeurd. [eiser] verklaard dat bij nakoming door VLM van bovengenoemd punt 3, VLM met ingang van heden aan de verplichting tot nakoming van het kort geding vonnis voldoet.
2.8.
Tot en met eind februari 2011 heeft VLM [eiser] trainingsvluchten laten maken en hem verschillende Line Checks afgenomen.
2.9.
[eiser] heeft zich op 1 maart 2011 bij VLM ziek gemeld.
2.10.
De bedrijfsarts heeft bij brief van 17 maart 2011 aan VLM onder meer het volgende bericht:

Uw werknemer ervaart door een combinatie van factoren beperkingen op het vlak van persoonlijk en sociaal functioneren. Uw werknemer is tijdelijk beperkt in concentratie, aandacht, in conditie en energie.
Uw werknemer vermeldt dat de klachten een relatie met het werk hebben. Door de huidige klachten en beperkingen is uw werknemer op medische gronden niet in staat te achten zijn eigen werkzaamheden als piloot te verrichten.
Het is de verantwoordelijkheid van zowel de werknemer als de werkgever het verschil in mening door een dialoog op te lossen. Ik adviseer beide partijen op korte termijn een bemiddelingsgesprek te voeren in aanwezigheid van een gekwalificeerde mediator
2.11.
In april 2011 zijn [eiser] en VLM een mediationtraject gestart.
2.12.
Per 6 juni 2011 heeft de bedrijfsarts [eiser] voor 50% geschikt geacht voor het verrichten van vervangende werkzaamheden.
2.13.
Per brief van 18 juli 2011 heeft de bedrijfsarts aan VLM onder meer het volgende bericht:

Door de beperkingen van uw werknemer op het vlak van persoonlijk functioneren door de ontstane situatie op het werk is uw werknemer nog niet in staat zijn eigen werkzaamheden te verrichten. Uw werknemer bezit op dit moment wel benutbare mogelijkheden en is in staat andere passende werkzaamheden te verrichten. Uw werknemer is belastbaar conform opgesteld Functioneel Mogelijkheden Lijst.
In de Kritische Functioneel Mogelijkheden Lijst van 18 juli 2011 is onder meer het volgende opgenomen:

Betrokkene is momenteel naar eigen zeggen voor 99% terug op niveau. Bij geleidelijke opbouw in werkzaamheden kan betrokkene binnen enkele weken op 100% uitkomen. (…) Betrokkene is aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken (…) Betrokkene is aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijk risico. Bij een geleidelijke opbouw in werkzaamheden kan betrokkene binnen enkele weken op 100% uitkomen. De beperkingen zullen dan ook te zijner tijd niet meer van toepassing zijn. Betrokkene kan onder druk werken en presteren. Maar druk leggen op een te snelle werkhervatting in eigen werk, of te snel examen doen/vliegbrevet halen onder toezicht van bepaalde personen (schurende verhoudingen) levert wel een verhoogde druk en spanning op waar betrokkene nog niet goed weerbaar voor is.
2.14.
[eiser] en VLM hebben eind december 2011 het ingezette mediationtraject zonder resultaat afgesloten.
2.15.
VLM heeft [eiser] geen andere werkzaamheden aangeboden.
2.16.
Per e-mail van 13 september 2011 schrijft de advocaat van [eiser] aan de toenmalig advocaat van VLM onder meer het volgende:

Bijgaand een overzicht. Er zijn ruim voldoende dagen geen tewerkstelling of geen reïntegratie om de dwangsom te motiveren.
Uit onderstaande schikking blijkt tevens dat de dwangsommen verbeurd zijn, aangezien VLM zich niet gehouden heeft aan het aanbieden van een normaal trainingsschema, zijnde een normaal vliegrooster met voorafgaande trainingen.
2.17.
Op 18 november 2011 heeft [eiser] de verjaring van de dwangsommen gestuit.
2.18.
[eiser] heeft op 19 april 2012 aan het UWV verzocht om een deskundigenoordeel te geven inzake de reïntegratie-inspanningen van VLM. Bij brief van 23 mei 2012 heeft het UWV onder meer het volgende bericht:

Op grond van de resultaten van mijn onderzoek ben ik van oordeel dat de inspanningen van uw werkgever onvoldoende zijn geweest tussen 01-03-2011 en 18-07-2011.
Door de verzekeringsarts van het UWV is vastgesteld dat Uw klachten en de hieruit voortvloeiende beperkingen, geheel te wijten zijn aan arbeidsgerelateerde omstandigheden. (…) U bent nl. ziek geworden ten gevolge van een externe spanningsbron.
2.19.
De bij deze brief gevoegde verzekeringsgeneeskundige rapportage d.d. 7 mei 2012 van de verzekeringsarts [arts] betreffende [eiser] houdt onder meer het volgende in:

Client is door bedrijfsarts hersteld verklaard voor halve dagen per 06 06 2011 en voor 99% per 18 07 2011. De werkgever volgt de adviezen van de arbodienst niet.
Telefonisch overleg bedrijfsarts: Laatste keer gezien per 18 08 2011, voor 99% hersteld gemeld voor eigen werk FML opgesteld enkele beperkingen. Geen begeleiding meer i.v.m. hersteld melding door werkgever per 01 11 2011. (…)
Cliënt acht zich geschikt voor eigen werk, voor 99% sinds 18 07 2011, maar werkgever laat cliënt niet werken.
Cliënt acht zich arbeidsongeschikt onder extreme omstandigheden zoals bij dreiging met ontslag. Ook kan hij geen vliegtuig besturen in het bijzijn van [persoon1] en [persoon2]. Hij ervaart dit als extreme druk.
2.20.
Op 27 februari 2012 heeft [eiser] aan VLM een exploit doen betekenen waarin aanspraak wordt gemaakt op de maximaal verbeurde dwangsom. VLM heeft aan de sommatie om binnen twee dagen te betalen geen gevolg gegeven.
2.21.
Beslaglegging door [eiser] op bankrekeningen van VLM heeft ertoe geleid dat door [eiser], uit hoofde van verbeurde dwangsommen, een bedrag van € 36.610,45 is geëind.
2.22.
Bij vonnis van 26 april 2012 heeft te voorzieningenrechter te Alkmaar [eiser] veroordeeld het vonnis van 24 augustus 2010 voor wat betreft de daarin opgenomen dwangsommen over de periode van 24 augustus 2010 tot en met 18 juli 2011 te staken en gestaakt te houden. In hoger beroep van dit vonnis heeft het gerechtshof Amsterdam [eiser] verboden het vonnis van 24 augustus 2010 voor wat betreft de daarin opgenomen dwangsommen verder ten uitvoer te leggen.
2.23.
Bij beschikking van 10 oktober 2012 heeft de kantonrechter te Rotterdam de arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en VLM met ingang van 1 november 2012 ontbonden.
3. De vordering in conventie en reconventie
3.1.
De vordering in conventie luidt:
I. voor recht te verklaren dat VLM niet voldaan heeft aan het vonnis van 24 augustus 2010 met zaaknummer 1116725 VV EXPL 10-219 en dat de dwangsommen verschuldigd zijn vanaf 1 september 2010 met uitzondering van de data genoemd onder punt 34 van de dagvaarding, dan wel (een) door de rechtbank in goede justitie te bepalen (datum) data, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf elke dag dat een dwangsom vervallen is;
II. VLM te veroordelen tot betaling van de kosten van beide instanties voorlopige voorziening voor het totaal van € 6.430,34 (€ 644,17 + € 816,00 + € 742,17 + € 2.682,00 +
€ 1.341,00 + € 205,00), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment dat deze bedragen aan VLM zijn voldaan;
III. VLM te veroordelen tot betaling van de kosten van executie van de dwangsommen ad
€ 2.0254,54, vanaf 23 juli 2012;
IV. VLM te veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten te rekenen vanaf bedoende termijn voor voldoening;
V. een en ander, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad;
VI. almede voor de nakosten met een bedrag van € 131,00, dan wel, indien betekening van dit vonnis plaatsvindt, op € 199,00.
3.2.
Het verweer van VLM strekt tot afwijzing van de vordering van [eiser], althans de dwangsom te matigen danwel te maximeren, met veroordeling, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, van [eiser] in de kosten van de procedure in conventie.
3.3.
VLM vordert in reconventie – zakelijk weergegeven – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] te veroordelen tot terugbetaling van een bedrag van € 36.000,00, te voldoen binnen tien dagen na dagtekening van het vonnis.
3.4.
Het verweer van [eiser] strekt tot afwijzing van de vordering van VLM, met veroordeling van VLM, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van de procedure in reconventie.
3.5.
Op de stellingen van partijen in conventie en in reconventie wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vordering in conventie en de vordering in
reconventie worden deze vorderingen gezamenlijk behandeld.
4.2.
In geding is de vraag of VLM het vonnis van 24 augustus 2010 is nagekomen. [eiser] stelt dat dit niet het geval is. Nu hij zich beroept op de rechtsgevolgen van deze niet nakoming, het verbeurd zijn van de dwangsommen, rusten op hem de stelplicht en bewijslast dienaangaande.
4.3.
In het geschil tussen partijen zijn de volgende periodes te onderscheiden:
1. de periode vanaf 24 augustus 2010 tot 28 september 2010;
2. de periode vanaf 28 september 2010 tot 20 oktober 2010;
3. de periode vanaf 20 oktober 2010 tot 1 maart 2011;
4. de periode vanaf 1 maart 2011 tot 6 juni 2011;
5. de periode vanaf 6 juni 2011 tot 18 juli 2011
6. de periode vanaf 18 juli 2011 tot 22 februari 2012.
4.4.
[eiser] heeft met de betekening van exploit van 27 februari 2012 aanspraak gemaakt op de per 22 februari 2012 verbeurde maximale dwangsommen. De rechtbank zal gelet daarop beoordelen of VLM tot en met 22 februari 2012 dwangsommen heeft verbeurd.
periode vanaf 24 augustus 2010 tot 28 september 2010
4.5.
Ingevolge artikel 611a lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan een dwangsom niet worden verbeurd vóór de betekening van de uitspraak waarbij zij is vastgesteld. Tot 28 september 2010 is dus in ieder geval geen dwangsom verbeurd.
verjaring
4.6.
VLM stelt dat zij in alle onder 4.3 genoemde periodes aan de veroordeling in het vonnis van 24 augustus 2010 heeft voldaan.
Als meest verstrekkende verweer voert VLM aan dat de dwangsommen op grond van artikel 611g Rv tot 18 mei 2011 zijn verjaard. Zij stelt daartoe dat de verjaring van vordering eerst op 18 november 2011 door [eiser] is gestuit.
4.7.
[eiser] heeft aangevoerd dat de verjaring reeds bij e-mail van 18 september 2011 is gestuit, zodat, voor zover al sprake is van verjaring van de dwangsommen hoogstens tot 18 maart 2011 zijn verjaard.
4.8.
Ingevolge artikel 611g Rv verjaart een dwangsom door verloop van zes maanden na de dag waarop zij verbeurd is.
Stuiting van de verjaring kan plaatsvinden door een schriftelijke aanmaning of een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. De strekking van een stuitingshandeling is dat de schuldenaar er voldoende duidelijk voor wordt gewaarschuwd dat hij er ook na het verstrijken van de verjaringstermijn rekening mee moet houden dat hij de beschikking houdt over zijn gegevens en bewijsmateriaal, opdat hij zich tegen een dan mogelijkerwijs alsnog ingestelde rechtsvordering behoorlijk kan verweren.
4.9.
Naar oordeel van de rechtbank heeft de e-mail van 18 september 2011 niet te gelden als een schriftelijke aanmaning noch bevat deze e-mail een schriftelijke mededeling waarin de [eiser] zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt, zodat de verjaring van de dwangsommen niet met deze e-mail is gestuit.
4.10.
[eiser] voert verder aan dat de verjaring met de brief van 18 november 2011 en een e-mail van 12 december 2011 zijn gestuit en dat deze stuiting naar analogie van het in artikel 3:316 BW bepaalde terugwerkt tot een periode van 6 maanden liggend voor de 1ste dag van de mediation.
De rechtbank verwerpt de stelling dat de stuiting naar analogie van het in artikel 3:316 BW bepaalde terugwerkt tot een periode van 6 maanden liggend voor de 1ste dag van de mediation, nu deze stelling geen steun vindt in het recht.
4.11.
[eiser] voert tot slot aan dat het beroep op verjaring in strijd is met de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 6:2 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW). Partijen hebben afgesproken dat gedurende de mediation geen rechtsmaatregelen te treffen, terwijl al die tijd duidelijk was dat [eiser] bij geen resultaat VLM aan het vonnis zou houden en de dwangsommen alsdan verbeurd zouden zijn.
4.12.
De rechtbank oordeelt als volgt. Ook in het geval dat partijen in onderhandeling zijn, is van de verjaring een schriftelijke aanmaning of een schriftelijke mededeling als bedoeld in art. 3:317 BW is vereist. Het beroep op art. 6:2 lid 2 BW wordt verworpen gelet op hetgeen hierna onder 4.25 wordt overwogen.
4.13.
De conclusie uit het voorgaande is dat de dwangsommen zijn verjaard tot 18 mei 2011. De door [eiser] gevorderde verklaring voor recht is reeds hierom over de periode vanaf 28 september 2010 tot en met 17 mei 2011 niet toewijsbaar.
4.14.
De rechtbank zal hierna de vordering nader beoordelen aan de hand van de onder 4.3 genoemde periodes 2 tot en met 5.
periode vanaf 28 september 2010 tot 20 oktober 2010 en de periode vanaf 20 oktober 2010 tot 1 maart 2011
4.15.
Hetgeen [eiser] verder met betrekking tot deze periodes heeft aangevoerd behoeft gelet op het voorgaande geen bespreking.
periode vanaf 1 maart 2011 tot 6 juni 2010 en de periode vanaf 6 juni 2011 tot 18 juli 2011
4.16.
Gelet op het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de gestelde verjaring, is eerst vanaf 18 mei 2011 de vraag relevant of dwangsommen zijn verbeurd.
4.17.
[eiser] heeft zich per 1 maart 2010 ziek gemeld. Tot en met 6 juni 2010 is [eiser] volledig arbeidsongeschikt gebleven. Per 6 juni heeft de bedrijfsarts [eiser] voor halve dagen hersteld verklaard.
4.18.
[eiser] stelt dat VLM in deze periode niet aan het vonnis van 24 augustus 2010 heeft voldaan, omdat zij niet aan haar reïntegratieverplichting heeft voldaan.
4.19.
Als meest ver strekkende verweer heeft VLM aangevoerd dat zij niet op grond van het vonnis van 24 augustus 2010 gehouden is om gedurende de arbeidsongeschiktheid van [eiser] andere passende werkzaamheden aan hem aan te bieden, nu een dergelijke verplichting niet expliciet in het vonnis is vermeld.
4.20.
De rechtbank volgt VLM in dit verweer en overweegt daartoe als volgt. Voorop staat dat in het dictum van het vonnis van 24 augustus 2010 niet uitdrukkelijk is opgenomen dat VLM aan [eiser] gedurende eventuele arbeidsongeschiktheid passende arbeid dient aan te bieden. De rechtbank dient het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te nemen in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dat tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. Met de (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid van [eiser] een situatie is ontstaan die wezenlijk verschilt van de situatie zoals die zich voordeed ten tijde van het wijzen van het vonnis van 24 augustus 2010. De veroordeling tot wedertewerkstelling in het vonnis van 24 augustus 2010 vloeit voort uit de gelijktijdige afwijzing door de kantonrechter van het door VLM ingediende verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [eiser]. Tegen die achtergrond is onvoldoende aannemelijk dat de kantonrechter ook een voorziening heeft willen treffen voor het geval [eiser] arbeidsongeschikt zou worden. Gesteld noch gebleken is bovendien dat eventuele arbeidsongeschiktheid een onderwerp van debat is geweest in het geschil dat heeft geleid tot het vonnis van 24 augustus 2010.
4.21.
Gelet op het vooroverwogene is in verband met de thans voorliggende vorderingen niet relevant of VLM wel of niet aan de op haar rustende reïntegratieverplichting heeft voldaan noch of de arbeidsongeschiktheid van [eiser] aan VLM is toe te rekenen.
4.22.
Uit het voorgaande volgt dat de door [eiser] gevorderde verklaring voor recht over de periode van 1 maart 2011 tot 18 juli 2011 niet voor toewijzing in aanmerking komt.
periode vanaf 18 juli 2011 tot 22 februari 2012
4.23.
Blijkens de Kritische Functionele Mogelijkheden Lijst van 18 juli 2011 is [eiser] per die datum voor 99% terug op niveau en kan hij bij geleidelijke opbouw in de werkzaamheden binnen enkele weken op 100% uitkomen. Bij deze stand van zaken, waarbij geen sprake meer is van vervangende werkzaamheden maar alleen nog maar opbouw van werkzaamheden, geldt als uitgangspunt dat van VLM verlangd mag worden dat zij [eiser] weer als First Officer te werk stelt, althans daarover in ieder geval in overleg met [eiser] een plan van aanpak voor opstelt. Doordat VLM [eiser] in deze periode niet als First Officer tewerk heeft gesteld, heeft zij niet aan het vonnis van 24 augustus 2010 voldaan en heeft zij in beginsel de dwangsommen verbeurd.
4.24.
VLM heeft aangevoerd dat [eiser] en VLM in de periode april tot en met december 2011 op advies van de bedrijfsarts en conform de wens van [eiser] een mediationtraject hebben gevolgd. Daarbij is niet alleen de wedertewerkstelling van [eiser] besproken maar ook de eventuele beëindiging van het arbeidscontract van [eiser]. Het zou in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid dan wel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaard zijn als VLM onverkort gehouden zou zijn uitvoering te geven aan het vonnis van 24 augustus 2010 indien en zolang partijen - mede op instigatie van [eiser] - overleg aan het voeren waren over (onder andere) de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Dit past ook niet bij het karakter en de bedoeling van mediation.
4.25.
Dit verweer slaagt. [eiser] heeft weliswaar gesteld dat hij zich het recht de executie van het vonnis zou voort te zetten tijdens het mediationtraject heeft voorbehouden. [eiser] heeft het bestaan van dit voorbehoud in het licht van de gemotiveerde betwisting daarvan door VLM echter onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd, zodat de rechtbank er niet in rechte vanuit kan gaan dat een dergelijk voorbehoud tussen partijen is overeengekomen. Bij ontbreken van overeenstemming over een dergelijk voorbehoud acht de rechtbank het in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid als VLM onverkort gehouden zou zijn uitvoering te geven aan het vonnis van 24 augustus 2010 gedurende het mediationtraject. Immers, mediation is erop gericht dat partijen los van de vraag welke rechten zij precies jegens elkaar geldend kunnen maken, een oplossing zoeken voor het geschil dat hen verdeeld houdt. Daarbij past niet dat een rechterlijke veroordeling op straffe van een dwangsom blijft doorlopen. Onder dergelijke omstandigheden is het voor VLM onvoordelig om een mediationtraject te starten, omdat alleen bij een geslaagde mediation geen dwangsommen zijn verbeurd. Daarmee wordt mediation de facto op voorhand al uitgesloten zijn, hetgeen maatschappelijk onwenselijk zou zijn.
4.26.
Het voorgaande betekent de door [eiser] gevorderde verklaring voor recht over de periode tot en met 31 december 2011 niet voor toewijzing in aanmerking komt.
4.27.
Na 31 december 2011, na afronding van het mediationtraject, tot aan de 22 februari 2012 geldt, zoals onder 4.24 overwogen, wel een wedertewerkstellingsplicht en zijn voor zover daaraan niet door VLM is voldaan de dwangsommen verbeurd. Tussen partijen ook niet in geschil dat [eiser] in die periode beschikte over de medische verklaring die nodig is om te kunnen vliegen.
4.28.
In de periode vanaf 1 januari 2012 tot en met 22 februari 2012 vallen 38 werkdagen. In totaal is dus zijn dus voor een bedrag van (38 x € 500,00 =) € 19.000,00 aan dwangsommen verbeurd. In zoverre zal de vordering in conventie onder I worden toegewezen.
4.29.
Over dit bedrag is de wettelijke rente verschuldigd vanaf het moment van verschuldigdheid tot en met het moment van voldoening. Als het moment van voldoening heeft te gelden de dag waarop [eiser] middels beslagen onder VLM de dwangsommen tot een bedrag van € 36.610,45 heeft geïncasseerd. Gesteld noch gebleken echter is op welke datum deze incasso heeft plaatsgevonden, zodat het precieze bedrag aan wettelijke rente thans niet kan worden vastgesteld. Om proceseconomische redenen echter zal de rechtbank de verschuldigde wettelijke rente over een bedrag van € 19.000,00 begroten op een maand, vanaf 22 februari 2012 tot en met 22 maart 2012, dat is een bedrag van € 62,30.
4.30.
De onder II in conventie gevorderde vergoeding van de proceskosten waartoe [eiser] bij vonnis van 26 april 2012 en arrest 17 juli 2012 is veroordeeld zal worden afgewezen. De rechter spreekt ambtshalve een kostenveroordeling uit ermee rekening houdend welke partij in het voorliggende geschil (overwegend) in het ongelijk is gesteld. De uitkomst van een eventuele latere procedure, doet aan die eerdere kostenveroordeling niet af.
4.31.
De onder III in conventie gevorderde veroordeling tot betaling van de kosten van de executie van de dwangsommen zal worden afgewezen, omdat uit het systeem van de wet volgt dat de kosten van executie door middel van de executie zelf worden verhaald. Uit de kostenspecificatie van de deurwaarder van 23 juli 2012 blijkt dat de kosten van de executie op VLM zijn verhaald. Hiermee zal bij de beoordeling van de vordering in reconventie rekening worden gehouden.
4.32.
VLM vordert in reconventie terugbetaling van de door [eiser] geïncasseerde dwangsommen tot een bedrag van € 36.000,00. Hiervoor is overwogen dat [eiser] aanspraak kan maken op een bedrag van € 19.000,00 aan verbeurde dwangsommen. Dit betekent dat een bedrag van € 17.000,00 ten onrechte door [eiser] is geïncasseerd. Dit bedrag dient [eiser] aan VLM terug te betalen, verminderd met de executiekosten van
€ 2.025,54 die [eiser] op VLM mag verhalen (zie 4.31). In reconventie is derhalve een bedrag van (€ 17.000,00 - € 2.025,54 - 62,30 =) € 14.912,16.
4.33.
Nu [eiser] en VLM over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zal de rechtbank de proceskosten zowel in conventie als in reconventie compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
In conventie:
5.1.
verklaart voor recht dat VLM in de periode 1 januari tot en met 22 februari 2012 niet voldaan heeft aan het vonnis van 24 augustus 2010 met zaaknummer 111672525 VV EXPL 10-219 en dat dwangsommen zijn verbeurd tot een bedrag van € 19.062,30;
5.2.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde;
In reconventie:
5.5.
veroordeelt [eiser] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan VLM te betalen het bedrag van € 14.912,16 (zegge: veertienduizend negenhonderdtwaalf euro en zestien eurocent),
5.6.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst af het meer of anders gevorderde
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. van Essen en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2014.
2111/196