Uitspraak
1.Het procesverloop en de processtukken
2.Het verzoek en het verweer daartegen
3.De beoordeling
dat de mededeling van 11 juli 2013 als onvoldoende is beoordeeld. Op 6 november 2013 is die mededeling voldoende bestempeld.”. Verzoeker heeft toen aangevoerd dat hij vindt dat de rechter de verkeerde kant opgaat, is boos geworden en heeft de rechter op de hiervoor onder 2.1. genoemde gronden gewraakt. Nu de rechter met de hiervoor geciteerde zin uitsluitend een weergave van het standpunt van het CBR gegeven heeft, nadat zij eerder het standpunt van verzoeker had geïnventariseerd, de rechter hoor en wederhoor moet toepassen en niet uit het proces-verbaal blijkt dat de rechter een voorkeur heeft laten blijken voor het standpunt van het CBR, is de wrakingskamer van oordeel dat uit deze gang van zaken niet blijkt van een objectief gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid.
Ik zie je straks.” en dat hij zich afvraagt welke connectie er tussen de rechter en de vertegenwoordigster van het CBR is. De wrakingskamer oordeelt hieromtrent als volgt. Op grond van artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht dient een verzoek tot wraking te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden die aan een wrakingsverzoek ten grondslag worden gelegd aan de verzoeker bekend zijn geworden en dienen alle feiten of omstandigheden tegelijk te worden voorgedragen. Nu verzoeker voornoemde wrakingsgrond voor het eerst tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek naar voren heeft gebracht, is niet dienovereenkomstig gehandeld. Verzoeker dient dan ook ten aanzien van deze wrakingsgrond niet-ontvankelijk te worden verklaard. Ten overvloede wordt overwogen dat zowel de rechter als de hiervoor bedoelde vertegenwoordigster van het CBR tijdens de mondelinge behandeling van het onderhavige wrakingsverzoek hebben verklaard elkaar niet te kennen, waarbij de vertegenwoordigster van het CBR aangaf dat voornoemde opmerking zag op het feit dat zij na de zitting met verzoeker weer een zitting bij dezelfde rechter had. Ook anderszins is de wrakingskamer niet gebleken van een connectie tussen de rechter en de vertegenwoordigster van het CBR waaruit de objectief gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid zou kunnen blijken.
4.De beslissing
Ik zie je straks.”;