ECLI:NL:RBROT:2014:8742

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 juli 2014
Publicatiedatum
27 oktober 2014
Zaaknummer
455097 / HA RK 14-576
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Rotterdam op 24 juli 2014 een wrakingsverzoek afgewezen. Het verzoek was ingediend door de gemachtigde advocaat van verzoekster, mr. A.A. van Harmelen, naar aanleiding van uitlatingen van de rechter tijdens een zitting op 3 juli 2014. Verzoekster had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarbij de rechter zich verbaasde over het beroep op artikel 8 EVRM in verband met de kat van verzoekster. De rechter had de advocaat geadviseerd om deze beroepsgrond in te trekken, met de waarschuwing dat publicatie van de uitspraak het gevolg zou kunnen zijn als het standpunt werd gehandhaafd. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat, hoewel de advocaat zich onheus bejegend voelde, dit niet voldoende was om te concluderen dat de rechter vooringenomen was. De wrakingskamer oordeelde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd unaniem genomen door de rechters, die de argumenten van de advocaat en de rechter in overweging namen. De wrakingskamer concludeerde dat de rechter zijn oordeel niet op voorhand had gevormd en dat de vrees van de advocaat voor vooringenomenheid niet objectief gerechtvaardigd was.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 24 juli 2014
Zaaknummer: 455097
Rekestnummer HA RK 14-576
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoekster],
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
verzoekster,
gemachtigde advocaat mr. A.A. van Harmelen te Den Haag,
tot wraking van
mr. J.J. Klomp,rechter in de rechtbank Rotterdam, afdeling Publiekrecht, team Bestuur 2, hierna: de rechter.

1.Het procesverloop en de processtukken

Ter zitting van de enkelvoudige kamer van team Bestuur 2 van 3 juli 2014 is door de rechter behandeld het beroep van verzoekster tegen het besluit van 22 mei 2014 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (zaaknummer 14 / 13522 IRVTKB).
Na sluiting van het onderzoek in deze procedure heeft de rechter medegedeeld dat binnen zes weken schriftelijk uitspraak zal worden gedaan.
Bij faxbericht van 5 juli 2014, met als bijlage een afschrift van een aan de rechter persoonlijk gerichte brief, heeft de gemachtigde advocaat, namens verzoekster, een wrakingsverzoek ex artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht ingediend, voorzien van de door haar geformuleerde wrakingsgronden.
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van het dossier van de hiervoor omschreven procedure, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de op 3 juli 2014 gehouden zitting, naar aanleiding waarvan het wrakingsverzoek werd gedaan.
De rechter is in de gelegenheid gesteld ter zitting van de wrakingskamer te worden gehoord, alsmede uitgenodigd een schriftelijke reactie te geven op het wrakingsverzoek.
De rechter heeft bij brief van 14 juli 2014 te kennen gegeven niet in de wraking te berusten en zijn standpunt ter zake kenbaar gemaakt. Daarnaast heeft de rechter een schriftelijke verklaring toegezonden van mr. [naam], rechter in deze rechtbank, team Familie, die voormelde zitting heeft bijgewoond.
Het wrakingsverzoek is behandeld ter zitting van 17 juli 2014, alwaar is verschenen en gehoord:
- de advocaat mr. A.A. van Harmelen.
De rechter is – zoals vooraf bericht – niet verschenen.
De advocaat van verzoekster heeft het wrakingsverzoek ter zitting nader toegelicht.

2.Het verzoek en het verweer daartegen

2.1.
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft de advocaat van verzoekster – zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
2.1.1
Blijkens het faxbericht van 5 juli 2014 en de aan de rechter gerichte brief:
Op grond van de door de rechter gedane uitlatingen tijdens de zitting d.d. 3 juli 2014 heeft de rechterlijke onpartijdigheid schade geleden. Tijdens de zitting stuurde de rechter aan op intrekking van een beroepsgrond inhoudende een beroep van verzoekster op artikel 8 EVRM in verband met haar kat. Toen ik aangaf dat ik zonder toestemming van de afwezige verzoekster niet mag overgaan tot intrekking van bepaalde gronden zei de rechter: “Dus u wilt ècht dat ik daarover iets in de uitspraak opneem?”, waarop ik bevestigend antwoordde, waarna de rechter zei: “Maar dan ga ik die uitspraak ook publiceren en zal het aan een ieder bekend, wereldkundig worden.” Vooral met deze laatste uitspraak is de rechter ver buiten de grenzen van het magistratelijke getreden. Hij heeft mij onder druk gezet.
2.1.2
Blijkens de ter zitting van de wrakingskamer op 17 juli 2014 voorgedragen nadere toelichting:
De rechter had kennelijk voorafgaande aan de zitting al de verwachting dat het beroep op artikel 8 EVRM zou worden ingetrokken. Hij kwam geïrriteerd en niet geïnteresseerd over en heeft gezegd dat hij niet van plan was in te gaan op de namens verzoekster aangevoerde beroepsgrond. Toen ik persisteerde, omdat ik een eventuele intrekking van de beroepsgrond niet met verzoekster kon overleggen, dreigde hij met publicatie van de uitspraak. Tegelijkertijd zei de rechter dat hij met één regel kon opschrijven dat artikel 8 EVRM niet van toepassing is.
De partijdigheid en vooringenomenheid van de rechter wordt ingegeven door de druk die aan mij werd opgelegd en de verwachting dat ik de beroepsgrond zou intrekken. De rechter liet duidelijk doorschemeren dat hij het onzin vond.
2.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk het volgende – zakelijk weergegeven - aangevoerd:
Het had mij bij de voorbereiding van de zaak verbaasd dat de advocaat het beroep op artikel 8 EVRM had bepleit. Voorafgaand aan de zitting rekende ik publicatie van de uitspraak tot de mogelijkheden. De reden publicatie te overwegen bleef bestaan zolang de advocaat haar standpunt over de beroepsgrond handhaafde. Publicatie leek mij voor de advocaat evenwel onwenselijk als zij haar standpunt zelf ook geen kans van slagen toedichtte en, hoewel daar naar gevraagd, niet nader onderbouwde. Om die reden heb ik de advocaat in overweging gegeven haar standpunt in te trekken en heb ik vermeld dat publicatie het gevolg zou zijn van handhaving van dat standpunt.
De door de rechter overgelegde schriftelijke verklaring van mr. [naam] wordt buiten beschouwing gelaten, nu de inhoud daarvan in de kern strookt met het proces-verbaal van de op 3 juli 2014 gehouden zitting.

3.De beoordeling

3.1.
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de namens verzoekster aangevoerde omstandigheden valt naar het oordeel van de wrakingskamer geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter door zijn persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door de gemachtigde van verzoekster geuite vrees dat de rechter jegens haar een vooringenomenheid koestert – objectief – gerechtvaardigd is.
3.4
Uit hetgeen de advocaat en de rechter hebben aangevoerd volgt in ieder geval dat de rechter zich bij de voorbereiding van de zaak had verbaasd over het aangevoerde beroep op artikel 8 EVRM en dat hij tijdens de behandeling ter zitting de advocaat in overweging heeft gegeven die beroepsgrond in te trekken. Indien de advocaat haar standpunt zou handhaven, dan zou publicatie van de uitspraak daarvan het gevolg kunnen zijn. Overigens waren de advocaat en de rechter het eens over de juridische haalbaarheid van het argument en dat een overweging over dit argument beperkt zou kunnen blijven tot een paar zinnen.
3.5
De wrakingskamer wil aannemen dat de advocaat zich tijdens de behandeling ter zitting van 3 juli 2014 onheus bejegend heeft gevoeld door de rechter, doch dit impliceert niet dat de rechter zijn oordeel al op voorhand heeft gevormd en maakt dan ook niet dat er sprake is van een zwaarwegende aanwijzing voor het oordeel dat hij vooringenomen is. Dat de advocaat zich klaarblijkelijk door de uitlatingen van de rechter ‘onder druk’ gezet voelde, maakt dit niet anders.
3.6.
Op grond van het vorenstaande luidt de conclusie dat het wrakingsverzoek ongegrond is en dient te worden afgewezen.

4.De beslissing

wijst afhet verzoek tot wraking van mr. J.J. Klomp.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.R. Roukema, voorzitter, mr. E.D. Rentema en mr. A. Eerdhuijzen, rechters, en op 24 juli 2014 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter, in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier.