ECLI:NL:RBROT:2014:8737

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 juni 2014
Publicatiedatum
27 oktober 2014
Zaaknummer
452502 / HA RK 14-459
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • A.N. van Zelm van Eldik
  • M. Fiege
  • M.G.L. de Vette
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter-commissaris in faillissementszaak

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 26 juni 2014 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een groep verzoekers tegen mr. V.M. de Winkel, de rechter-commissaris in een faillissementsprocedure. De verzoekers voerden aan dat de rechter-commissaris vooringenomen was, onder andere vanwege uitlatingen die hij had gedaan tijdens een crediteurenvergadering op 21 mei 2014. De rechtbank oordeelde dat er geen objectieve gronden waren voor de vrees van vooringenomenheid. De rechter-commissaris had tijdens de vergadering geen verband gelegd tussen de vooruitzichten voor de schuldeisers en de aansprakelijkheid van de bestuurders. De rechtbank concludeerde dat de interpretatie van de verzoekers van de opmerkingen van de rechter-commissaris niet op feiten was gebaseerd. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank vond dat de verzoekers niet hadden aangetoond dat de rechter-commissaris zijn rol niet onafhankelijk had vervuld. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en werd ondertekend door de voorzitter en de griffier. De zaak benadrukt het belang van de onafhankelijkheid van de rechter-commissaris in faillissementsprocedures en de noodzaak voor verzoekers om substantiële gronden aan te voeren voor hun vrees voor partijdigheid.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 452502 / HA RK 14-459
Beslissing van 26 juni 2014
op het verzoek van

1.[naam verzoeker 1],

wonende te [adres].
advocaat mr. I.D.C.J. van Driel,
alsmede van:

2.[naam verzoeker 2],

wonende te [adres]
advocaat mr. J.D.M. Oude Grote Bevelsborg,
en

3.[naam verzoeker 3],

wonende te [adres],
en

4.[naam verzoeker 4],

wonende te [adres],
en

5.[naam verzoeker 5],

wonende te [adres],
en

6.[naam verzoeker 6] B.V. h/o [handelsnaam verzoeker 6],

gevestigd te [adres],
gemachtigde telkens mr. I.D.C.J. van Driel,
hierna gezamenlijk aan te duiden als: verzoekers,
strekkende tot wraking van:
mr. V.M. de Winkel, rechter in de rechtbank Rotterdam, afdeling privaatrecht, team insolventie (hierna: de rechter-commissaris).

1.Het procesverloop en de processtukken

De rechter-commissaris is de (opvolgend) rechter-commissaris in de faillissementen van:
- [naam vennootschap 1] B.V. (F10/09/330),
- [naam vennootschap 2] B.V. (F10/09/809),
- [naam vennootschap 3] B.V. (F10/09/808),
- [naam vennootschap 4] B.V. (F10/09/702),
- [naam vennootschap 5] B.V. (F10/10/549) en
- [naam vennootschap 6] B.V. (F10/10/550).
Op 21 mei 2014 heeft ten overstaan van de rechter-commissaris een crediteurenvergadering plaatsgevonden in het faillissement van [naam vennootschap 1] B.V.
Bij brief en faxbericht van 27 mei 2014 hebben verzoekers de wraking van de rechter-commissaris verzocht.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- het proces-verbaal van de hiervoor omschreven crediteurenvergadering;
- de tot aan 17 juni 2014 in de genoemde faillissementen door de curatoren bij de rechtbank ingediende verslagen over de toestand van de boedel (ex artikel 73a Faillissementswet, hierna: Fw);
- de beschikking ex artikel 69 Fw van 16 mei 2014, gegeven door de rechter-commissaris op het verzoek van [naam verzoeker 5];
- de beschikking ex artikel 69 Fw van 16 mei 2014, gegeven door de rechter-commissaris op het verzoek van [naam verzoeker 6] B.V.;
- het faxbericht van 3 juni 2014 van mr. Oude Grote Bevelsborg aan de wrakingskamer;
Behalve van de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer voorts nog kennis genomen van de e-mailberichten van de zijde van verzoekers van 16 juni 2014 (15.00 uur en 15.01 uur), waarin de gronden van de wraking zijn aangevuld.
De advocaat c.q. gemachtigde van verzoekers, de rechter-commissaris, alsmede de beide curatoren in de genoemde faillissementen zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter-commissaris is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter-commissaris heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt door middel van zijn schriftelijk verweer, ingekomen op 12 juni 2014.
De beide curatoren, mr. [naam curator 1] en mr. [naam curator 2], is in overweging gegeven voorafgaande aan de zitting schriftelijk hun visie op het wrakingsverzoek te geven. De curatoren hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 13 juni 2014.
Ter openbare zitting van 17 juni 2014, waar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen:
verzoekers [naam verzoeker 1], [naam verzoeker 2] en [naam verzoeker 3], alsmede [handelsnaam verzoeker 6] namens [naam verzoeker 6] B.V., mr. I.D.C.J. van Driel, mr. H.N. Hectors-Heeris namens
mr. J.D.M. Oude Grote Bevelsborg, de rechter-commissaris, alsmede de curatoren
mr. [naam curator 1] en mr. [naam curator 2].
Door dan wel namens de ter zitting verschenen personen zijn de respectieve standpunt nader toegelicht, waarbij van de zijde van verzoekers pleitaantekeningen zijn voorgedragen en overgelegd.

2.De ontvankelijkheid van het verzoek

2.1
Door de rechter-commissaris is aangevoerd dat verzoekers [naam verzoeker 1], [naam verzoeker 2] en [naam verzoeker 3] op verschillende onderdelen van het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, omdat zij geen schuldeiser zijn.
2.2
De wrakingskamer is van oordeel dat de genoemde verzoekers in hun verzoek kunnen worden ontvangen, nu de rechter-commissaris is belast met de behandeling van de faillissementen van vennootschappen waarvan zij bestuurder zijn dan wel zijn geweest en er ter zake van hun bestuurdersaansprakelijkheid onderzoek wordt gedaan en met toestemming van de rechter-commissaris door de curatoren tegen hen wordt geprocedeerd. Dit in aanmerking genomen is er sprake van de behandeling van de zaak van deze verzoekers in de zin van artikel 6 EVRM. Het daarin gewaarborgde recht op een eerlijke behandeling van de zaak brengt met zich mee dat deze verzoekers het recht hebben een verzoek tot wraking te doen.

3.Het verzoek en het verweer daartegen

Ter adstructie van het wrakingsverzoek hebben verzoekers het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
3.1.1
De rechter-commissaris neemt een onvoldoende kritische houding aan jegens de curatoren. De rechter-commissaris is belast met het toezicht op de vereffening en het beheer van de boedel. De rechter-commissaris moet onder meer nagaan of wordt gehandeld in het belang van de schuldeisers. Voorafgaand aan de crediteurenvergadering van 21 mei 2014 heeft een aantal schuldeisers de curator rechtstreeks en de rechter-commissaris ex artikel 69 Fw verzocht om overlegging van adviezen van Professor [naam] inzake een (voorgenomen) procedure, althans voorlopig getuigenverhoor tegen [naam bank] Bank. Dit verzoek is afgewezen. Dat is bijzonder omdat de curator op 14 mei 2014 aan de rechter-commissaris schrijft:
“Het verstrekken van genoemde adviezen aan derden zou op deze conclusies vooruit kunnen lopen. Nog afgezien daarvan het betreffen adviezen aan de boedel, die ook door de boedel zijn betaald”
en:
“Het voorlopig getuigenverhoor zal worden gefinancierd door de boedel”
Het verzoek om de rapporten wordt naar verzoekers menen afgewimpeld omdat, aldus de rechter-commissaris, niet het financieren van een stichting die wil procederen tegen [naam bank] Bank op de agenda staat maar de juridische positie van de boedel ten opzichte van [naam bank] Bank. Dat is natuurlijk van tweeën één. Waarmee de rechter-commissaris ten onrechte een onderscheid aanbrengt dat er in het geheel niet is.
3.1.2
De curator schrijft in zijn brief van 14 mei 2014 aan de rechter-commissaris:
“Er is in dit stadium nog niet gevraagd aan crediteuren om geld toe te zeggen”.
Deze informatie van de curator is onwaar. De onwaarheid is voor de rechter-commissaris ook kenbaar omdat de brief van de curatoren van 14 november 2013 door [naam verzoeker 1] aan (de voorganger van) de rechter-commissaris is toegezonden op 19 februari 2014 en dus in het dossier aanwezig moet zijn. Bovendien hebben verzoekers (en de curator) uitdrukkelijk verwezen naar de brief van 14 november 2013. In de brief van de curatoren van 14 november 2013 wordt geschreven:
“Wij sluiten niet uit dat [naam bank] hierdoor onzorgvuldig jegens u als belegger/obligatie-houder van [naam vennootschap 3] heeft gehandeld. Dit onderzoek wordt in opdracht en met medewerking van curatoren uitgevoerd door een extern advocatenkantoor, [naam advocatenkantoor] in Amsterdam, gespecialiseerd in dit soort kwesties. Juridisch is dit nog niet zo eenvoudig, maar het ziet er voorlopig naar uit dat eventuele aanspraken jegens [naam bank] zeker niet kansloos zijn. Voor uw positie betekent dit concreet dat onder omstandigheden [naam bank] aansprakelijk zou kunnen zijn en vervolgens gehouden is (een deel van) uw schade te vergoeden.”
NB: Over de negatieve adviezen van Professor [naam] spreekt de curator in het
geheel niet. Daarmee verzwijgt hij essentiële informatie voor de crediteuren in
het faillissement.
Daarna:
“Om in dit stadium uw rechten veilig te stellen, is het noodzakelijk dat uw eventuele
vorderingsrechten jegens [naam bank] bij [naam bank] kenbaar worden gemaakt en dat de verjaring
daarvan wordt gestuit. Om er zeker van te zijn dat dit op een juridisch juiste wijze
gebeurt, verzoek ik u bijgaande volmacht in te vullen en, voorzien van een kopie
legitimatiebewijs, gedateerd en ondertekend, aan ons terug te sturen. Wij zullen dan
namens u de verjaring stuiten. Ik wil u wel dringend verzoeken hier niet te lang mee te
wachten.
Er zal waarschijnlijk een stichting worden opgericht, welke stichting uiteindelijk namens u
als beleggers jegens [naam bank] zal gaan optreden. Het is namelijk juridisch niet aangewezen
dat curatoren deze procedure voor u voeren. Curatoren zullen deze stichting wel met raad
en daad bijstaan.
Deze stichting zal ook gefinancierd moeten worden en dat geldt ook voor de procedure
die de stichting moet voeren. U moet er dan ook rekening mee houden dat van iedereen
die middels de stichting jegens [naam bank] een aanspraak geldend wil maken, een bijdrage
wordt verwacht. Hoe hoog deze bijdrage zal zijn, kan nu nog niet worden gezegd. Dat zal
ook afhankelijk zijn van het aantal beleggers (en de hoogte van hun claims) dat meedoet.
Wel is duidelijk dat curatoren financieel geen bijdrage kunnen leveren. Wel kunnen zij in
hun hoedanigheid toezien op de bestedingen door de stichting en de voortgang van de
procedure c.q. eventuele onderhandelingen met [naam bank].
Zodra de stichting is opgericht zal deze contact met u opnemen over:
- alle specifieke informatie met betrekking tot uw eventuele claim jegens [naam bank] en
vervolgens
- uw bijdrage aan de financiering van deze stichting.”
Iedereen die zich dus via de bij deze brief gevoegde onherroepelijke volmacht
aansluit bij de stichting wordt geacht bij te dragen aan de juridische kosten, die
(in ieder geval deels) bestaan uit facturen van [naam advocatenkantoor] Advocaten, al
dan niet in de vorm van een honorarium van de curator die toeziet op de bestedingen van
de stichting of vanwege het bijstaan met raad en daad van de stichting die inmiddels
is opgericht. Als de curator op 14 mei 2014 schrijft dat de crediteuren niet om geld is
gevraagd jokt hij dus evident tegen de rechter-commissaris.
3.1.3
Door de crediteuren kan niet worden beoordeeld in hoeverre die procedure of
onderzoeken nodig en/of in hun belang zijn, zonder kennis van alle adviezen die aan
de boedel zijn verstrekt, tenzij de rechter-commissaris dit voor hen bewaakt. Dat laat
de rechter-commissaris na omdat hij partijdig is en de curator gelooft op zijn blauwe
ogen. De crediteuren hebben er alle belang bij dat de rechter-commissaris zijn taak
serieus neemt, omdat de kosten van zo’n procedure (naast de gevraagde bijdrage)
ten laste worden gebracht van het voor de crediteuren beschikbare actief. De
crediteuren betalen immers uiteindelijk de procedure(s) die de curator opstart.
Het (laten) voeren van procedures tegen [naam bank] Bank door de curatoren ondanks
twee verzwegen negatieve adviezen is dus zeer waarschijnlijk niet in het belang van
de crediteuren, althans zij dienen zich daarover een gedegen oordeel te kunnen
vormen. De curator informeert de crediteuren echter bewust niet, terwijl dit
overigens wel mag worden verwacht van een zorgvuldig curator.
De rechter-commissaris dient zelfstandig te beoordelen of de gevraagde stukken
moeten worden verstrekt. De rechter-commissaris heeft besloten deze stukken niet
te laten verstrekken, doch zonder het dossier te kennen of te (willen?) lezen en toont
daarmee aan vooringenomen, althans partijdig te zijn. De rechter-commissaris schrijft immers met zoveel woorden in zijn fax van 23 mei 2014 dat hij voor de vergadering niet op de hoogte was van de bevindingen van professor [naam]. Hij schrijft dat hij op 23 mei 2014: “inmiddels op de hoogte” is van de adviezen van [naam]. Bovendien schrijft de rechter-commissaris dat niet de boedel maar een stichting zal procederen. Die stichting is echter wel gevestigd op het kantooradres van de curator. De bestuurder is ook de curator (mr. [naam curator 2]) zoals blijkt uit bijgaand uittreksel uit de Kamer van Koophandel, maar de adviezen zijn betaald door de boedel, althans de schuldeisers die een volmacht hebben
ondertekend op basis van onvolledige informatie. Dat valt niet te rijmen met de
belangen van de crediteuren en dus moet de rechter-commissaris zijn onpartijdige
rol vervullen en toezicht houden. Dat doet hij niet, hij volgt de curatoren zonder
vragen te stellen, wat getuigt van een partijdige houding.
Dat de stichting procedeert, zoals de rechter-commissaris schrijft, is bovendien
onwaar ofwel de curator heeft hiertoe na zijn brief van 14 mei 2014 besloten. Wat
daar van zij het is bizar dat de boedel in dat geval betaalt voor adviezen (het gaat
nota bene om circa € 25.000,00) die zijn bestemd voor een stichting die formeel niet
tot de boedel behoort. Hoe kan een onafhankelijke rechter-commissaris ermee
instemmen dat de boedel onverplicht kosten van derden voldoet?
3.1.4
De curator laat bovendien tegenover de schuldeisers (bewust!) achterwege dat de
voormalig bestuurders niet langer voor piramideren worden vervolgd door het
openbaar ministerie. Dat is een tamelijk essentieel stuk informatie dat achter wordt
gehouden voor de schuldeisers, informatie die bovendien rechtstreeks van invloed is
op de proceskansen. Mogelijk wordt dit ook voor deze rechter-commissaris
achtergehouden, die dient juist daarom kritisch en onpartijdig te zijn en het dossier
te lezen. Met name nu deze stand van zaken door de heer [naam verzoeker 1] aan de
(voorgangers) van de rechter-commissaris met bewijsstukken kenbaar is gemaakt.
De rechter-commissaris dient, althans behoort, daarvan dus op de hoogte te zijn en
dit te delen met de schuldeisers.
3.1.5
Overigens is onbegrijpelijk dat de rechter-commissaris voorafgaande aan een
vergadering over de positie van de boedel ten opzichte van [naam bank] Bank, niet de
stukken bestudeert. Hij kende op dat moment de rapporten van [naam] inhoudelijk niet, terwijl hij wel van het bestaan er van op de hoogte was. Vervolgens ziet hij desondanks aanleiding om positief te (laten) adviseren over rechtsmaatregelen tegen [naam bank] Bank tijdens de crediteurenvergadering op 21 mei 2014. Daarmee adviseert hij dus de
schuldeisers over iets waar hij geen inhoudelijke kennis van heeft genomen, waarbij
hij bovendien vooraf de schuldeisers geen eerlijke kans geeft zich (wel) te informeren. Dat is kwalijk en duidt erop dat kennelijk sprake is van partijdigheid, namelijk dat de rechter-commissaris blind vertrouwt op wat de curator zegt en bij voorbaat afwijzend staat tegenover gerechtvaardigde verzoeken om informatie en advies van schuldeisers en andere belanghebbenden. Door na te laten zich zelfstandig een goed beeld te vormen van de stukken op basis waarvan hij zelfstandig een beslissing dient te nemen in het kader van zijn toezichthoudende taak.
Door de stukken en informatie voornoemd niet te laten verstrekken benadeelt de
rechter-commissaris in ieder geval de schuldeisers zonder dat daar een objectieve
grond voor bestaat. Verzoekers menen thans dat hier sprake is van partijdigheid. De rechter-commissaris is volgens verzoekers in ieder geval duidelijk vooringenomen ten aanzien van de bestuurders en gaat daarom al voorbij
aan de toezichthoudende taak die op hem rust, waardoor hij de crediteuren dupeert.
Ook verzoeker [naam verzoeker 1] heeft rechtstreeks belang bij het toezicht door de rechter-commissaris. Hij wordt door de curator immers aansprakelijk gesteld voor het tekort in de boedel. Wanneer de rechter-commissaris zijn taak niet in onafhankelijkheid uitvoert wordt het tekort in de boedel onnodig groter.
3.1.6
Op 22 mei 2014 wordt vervolgens een artikel geplaatst op de website van De
Telegraaf, waarin het volgende is opgenomen:
“Van eventueel verhaal op de voormalige [naam vennootschap 3]-bestuurders [naam verzoeker 1] en [naam verzoeker 2], die
momenteel door de curator worden aangeklaagd wegens bestuurdersaansprakelijkheid, moeten de gedupeerden niet teveel verwachten, voorspelde de rechter-commissaris. ‘De kans dat er in Nederland iemand rondloopt met dure juwelen die gekocht zijn van uw spaargeld, of rondrijdt in een door u betaalde sportwagen is groot. Maar de kans dat die spullen ooit teruggehaald kunnen worden, acht ik uitermate klein. Dat lukt eigenlijk alleen als ze worden ingeleverd bij de curator, maar dat gebeurt zelden”, grapte rechter-commissaris De Winkel met een zuur lachje.”
Op 22 mei 2014 is de rechter-commissaris door ondergetekende per fax om opheldering gevraagd. De rechter-commissaris erkent dat hij de in de krant neergeschreven uitlatingen nagenoeg letterlijk heeft gedaan. (de rechter-commissaris schrijft op 23 mei 2014: “U begrijpt dat ik zeer verbaasd ben dat citaten van mij en de curator nagenoeg letterlijk in de Telegraaf zijn verschenen”). Gelet op de taak en rol van de rechter-commissaris is deze uitlating tijdens een grote crediteurenvergadering in een omvangrijk en complex faillissement volstrekt ongepast en kwetsend, bovendien toont dit aan dat de rechter-commissaris onvoldoende onafhankelijk is om zijn belangrijke toezichthoudende taak uit te
voeren. Een dergelijke grondhouding sluit onpartijdigheid immers uit. Uit de door de rechter-commissaris zelf bevestigde uitlatingen blijkt dat hij een vooringenomenheid koestert die luidt: de voormalig bestuurders zijn boeven die er met uw geld vandoor zijn en in luxe leven. Deze kunnen niet anders bedoeld zijn dan om de oud-bestuurders als oplichters weg te zetten.
Wat bovendien opvalt en verder grond is voor verzoekers om niet te geloven in de
onafhankelijkheid van de rechter-commissaris, is dat deze totaal niet aangeeft in te
zien dat de gewraakte uitspraken gewoonweg ongepast zijn. Zelfs in een situatie
waarin men, zoals de rechter-commissaris schrijft “vrijelijk moeten kunnen praten
over het verloop van het faillissement”, dient de rechter-commissaris zich
onafhankelijk en onpartijdig op te stellen. Met boven geciteerde uitspraak heeft de
rechter-commissaris zich gediskwalificeerd. Met name nu de uitspraken volledig
bezijden de waarheid zijn. Bovendien zijn de bestuurders in het verleden door
crediteuren bedreigd. De uitlatingen van de rechter-commissaris, zeker nu zij zijn
gepubliceerd in een landelijk dagblad, brengen daarmee zelfs de veiligheid van de
voormalig bestuurders en hun gezin direct in gevaar.
3.1.7
Er is een onvolledig en onjuist proces-verbaal opgemaakt van de zitting op 21 mei 2014 in die zin, dat in het proces-verbaal staat dat het “zo maar zou kunnen dat” iemand rondloopt met dure juwelen die gekocht zijn van uw spaargeld, of rondrijdt in een door u betaalde sportwagen terwijl in het artikel in de Telegraaf (onbetwist juist geciteerd) staat dat de “kans groot is dat” iemand rondloopt met dure juwelen die gekocht zijn van uw spaargeld, of rondrijdt in een door u betaalde sportwagen. Met naar verzoekers menen de bedoeling na het artikel in de Telegraaf te trachten de angel eruit te halen door het proces-verbaal aan te passen. Het verschil is te meer opvallend omdat de rechter-commissaris heeft aangegeven letterlijk geciteerd te zijn. Ook dat geeft verzoekers grond te menen dat de rechter-commissaris niet objectief is. Dit al dan niet in combinatie met de al aangevoerde gronden en de volgende grond.
3.1.8
De rechter-commissaris geeft aan dat hij geschrokken is van het verloren geld, al dan niet in combinatie met de opmerking dat de emotie van de zitting heeft geleid tot de uitspraak. Dat geeft aan dat de rechter-commissaris subjectief is. Een rechter mag niet op basis van waargenomen emotie zelf emotioneel worden. Dat is niet zijn rol en niet zijn taak en daarmee verliest hij zijn objectiviteit. Ook deze grond is zelfstandig een grond voor wraking maar is dat te meer in combinatie met de andere al aangevoerde gronden.
3.1.9
De rechter-commissaris heeft aangetoond niet (in voldoende mate) onafhankelijk te
zijn om zijn taak uit te voeren. Hij is evident objectief vooringenomen ten opzichte
van de bestuurders van de gefailleerde vennootschappen. Dit leidt ertoe dat hij zelfs
toestaat dat de schuldeisers in het faillissement op basis van onvolledige, althans
onjuiste, informatie wordt gevraagd de boedel, althans een stichting ten bate van de
curator, te financieren voor een kostbare procedure tegen [naam bank] Bank. Het is
bovendien opvallend dat een rechter-commissaris die nog geen maand geleden is
benoemd, dit soort (bovendien onware) uitspraken doet tijdens een bijeenkomst met
een groot aantal schuldeisers. Bij de objectieve partijdigheid gaat het om omstandigheden die, ongeacht de persoonlijke instelling van de rechter, aanleiding geven te vrezen dat de rechter niet onpartijdig is. Op basis van het voorgaande en de uitspraken zoals gedaan tijdens de crediteurenvergadering van 21 mei 2014, in zijn schrijven van 23 mei 2014, alsmede ter zitting van de wrakingskamer op 17 juni 2014, is hier evident sprake van. Deze rechter-commissaris is partijdig.
3.2
De rechter-commissaris heeft niet in de wraking berust.
De rechter-commissaris bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij heeft hij – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
3.2.1
Sinds eind april 2014 ben ik benoemd als rechter-commissaris in voornoemde faillissementen in verband met het vertrek van mijn voorgangster. Dit is van belang, omdat in het wrakingsverzoek een aantal beslissingen wordt aangehaald die niet van mij zijn, doch van mijn voorgangster.
3.2.2
Op 16 mei 2014 heb ik een beslissing genomen op een tweetal verzoeken ex artikel 69 Fw van respectievelijk [naam verzoeker 5] en [naam verzoeker 6] B.V. Artikel 67 Fw biedt de mogelijkheid om tegen die beslissing in beroep te gaan. Mij is geen beroep tegen genoemde beslissingen bekend. Die beslissingen zijn kort daarna aan de betrokkenen toegestuurd en betrokkenen hadden mij toen direct kunnen wraken. Hun wrakingsverzoek is daarmee op deze punten tardief en dit moet leiden tot de niet-ontvankelijkheid van verzoekers op deze onderdelen. Indien zij het inhoudelijk niet eens waren met mijn beslissing, dan hadden zij daarvan tijdig beroep moeten instellen. Het enkele feit dat zij het niet eens zijn met mijn beslissing, is geen grond voor wraking.
3.2.3
Anders dan verzoekers menen hebben curatoren de schuldeisers nog niet verzocht om bij te dragen in de kosten van de procedure tegen [naam bank] Bank. Dat onderwerp is tijdens de
crediteurenvergadering besproken. Curatoren hebben louter en alleen de schuldeisers geïnformeerd. Zodra curatoren menen dat het moment van fondswerving is aangebroken, zal worden beoordeeld of en zo ja welke informatie aan de schuldeisers die om een bijdrage ten behoeve van de procedure jegens [naam bank] Bank zal worden verzocht, dient te worden verstrekt. Ik zie niet in waarom mij in dit stadium partijdigheid kan worden verweten.
3.2.4
Gedurende de duur van dit faillissement, dat inmiddels dus al enige jaren loopt, is door de onderscheidenlijke en voormalige rechters-commissarissen toestemming verleend tot het laten uitvoeren van verschillende onderzoeken en het voeren van procedures. Ik vermag niet inzien waarom mij nu partijdigheid wordt verweten. Ik meen wel te moeten opmerken dat ik het bijzonder kwalijk vind dat mij wordt verweten dat ik het rapport van Professor [naam] niet zou hebben gelezen voorafgaand aan de crediteurenvergadering, terwijl ik dat helemaal niet heb geschreven. Mr. Van Driel heeft op dit punt een eigen interpretatie gegeven aan mijn faxbericht. Met het woord ‘inmiddels’ heb ik bedoeld sinds ik rechter-commissaris ben geworden. Het rapport is immers van eerdere datum. Het had mr. Van Driel gesierd indien hij dat eerst bij mij had nagevraagd alvorens hij zijn eigen conclusies trok.
3.2.5
Mij is niet bekend dat de voormalig bestuurders niet langer voor piramideren worden vervolgd. Verzoekers tonen dit evenmin aan. Los van dit alles is het ook niet de taak van de rechter-commissaris, zo de stelling juist zou zijn, om schuldeisers daarover te informeren.
De crediteurenvergadering was louter en alleen bedoeld om schuldeisers te informeren en te raadplegen over de verdere vereffening van dit faillissement.
De beslissing om een onderzoek te laten doen naar [naam bank] Bank is genomen door mijn voormalig ambtgenoot. Niet valt in te zien waarom mij nu partijdigheid kan worden verweten.
3.2.6
Ik verwijs naar de inhoud van mijn brief d.d. 23 mei 2014 aan mr. Van Driel. De
crediteurenvergadering heeft meer dan twee uur geduurd. Uiteraard is in die twee uur veel meer gezegd dan is gepubliceerd in De Telegraaf. Het krantenartikel is wat dat betreft een grove samenvatting. Hoewel zeer gecomprimeerd, staan er op zich geen onjuistheden in het artikel. Op de crediteurenvergadering waren nagenoeg uitsluitend particulieren aanwezig. De vergadering ging daarom gepaard met de nodige emoties. Ik heb een te verwachten realistisch beeld geschetst over het resultaat van de vereffening van dit faillissement waarin het tekort na enkele jaren nog altijd circa € 33.000.000,-- bedraagt en het nog zeer de vraag is of er ooit enige uitkering aan de schuldeisers zal kunnen plaatsvinden. Mijn uitspraken zijn door een journalist die zonder mijn toestemming de besloten crediteurenvergadering heeft bijgewoond uit de context gehaald en met een onjuiste omschreven non-verbale
expressie toegelicht.

4.De beoordeling

4.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoekers een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoekers geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is. De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
4.2
De eerste wrakingsgrond behelst het verwijt aan de rechter-commissaris dat hij zich teveel laat leiden door de curatoren in de faillissementen en dat hij een onvoldoende kritische houding jegens hen aanneemt, waarbij verzoekers verwijzen naar de verwikkelingen rondom de uitgebrachte adviezen van professor [naam] en de beschikkingen van 16 mei 2014 waarin de verzoeken van de schuldeisers [naam verzoeker 5] en [naam verzoeker 6] B.V. tot overlegging van die adviezen werden afgewezen.
Vooropgesteld moet worden dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dat geldt ook indien die beslissing op het oog mogelijk onjuist is, en ook indien er geen hogere voorziening mocht openstaan tegen die beslissing. In dit geval heeft een dergelijke voorziening wel open gestaan, doch is van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
Het voorgaande kan anders zijn indien een (mede) aan de wraking ten grondslag liggende beslissing van een rechter zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven. De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is, waarbij in het bijzonder van belang is dat ten tijde van de beschikkingen door curatoren nog niet aan schuldeisers om financiering van een procedure tegen [naam bank] Bank was gevraagd en dit onderwerp ook niet op de crediteurenvergadering van 21 mei 2014 zou worden behandeld (zie daarover ook hierna).
Voorts wordt ten aanzien van deze wrakingsgrond in aanmerking genomen dat tijdens de crediteurenvergadering van 21 mei 2014 blijkens het proces-verbaal niet aan de orde was het besluit om een procedure tegen [naam bank] Bank te starten, noch het financieren van een procedure tegen [naam bank] Bank. Op die vergadering is nu juist gezegd dat de mogelijkheid van die procedure en de proceskansen zouden worden onderzocht. Er is niet positief geadviseerd over het procederen tegen [naam bank] Bank. Er is alleen aangekondigd dat met het oog daarop een voorlopig getuigenverhoor werd voorbereid. Naar de financiering van een procedure tegen [naam bank] Bank zou eventueel later worden gekeken.
De brief van de curator van 14 november 2013 aan de schuldeisers met de bijgevoegde volmacht diende er kennelijk alleen toe om een verjaring van mogelijke rechten van schuldeisers te stuiten. Het feit dat de boedel betaalt voor adviezen ten aanzien van aansprakelijkheid van [naam bank] Bank geeft evenmin blijk van vooringenomenheid van de rechter-commissaris jegens bestuurders of crediteuren, dan wel van een naar objectieve maatstaven gerechtvaardigde vrees voor diens vooringenomenheid.
Voor de gestelde (vrees voor) vooringenomenheid van de rechter-commissaris, voor zover door verzoekers afgeleid uit opmerkingen over kosten en verzwijgen van inhoud van adviezen, is ook overigens geen aanknopingspunt gevonden. Het verwijt dat de rechter-commissaris niet vóór de beschikkingen van 16 mei 2014 en vóór de crediteurenvergadering kennis had genomen van de uitgebrachte adviezen mist, gelet ook op de reactie van de rechter-commissaris, feitelijke grondslag.
4.3
De tweede wrakingsgrond behelst uitlatingen van de rechter-commissaris tijdens de crediteurenvergadering van 21 mei 2014. Het gaat verzoekers in de kern om de opmerking van de rechter-commissaris over de auto’s en sieraden, die – aldus verzoekers – bestuurders in hun bezit zouden hebben en zouden zijn betaald met het geld van de schuldeisers. De rechter-commissaris betwist verband te hebben gelegd tussen de vooruitzichten in de faillissementen voor de schuldeisers enerzijds en de aansprakelijkheid van de bestuurders en mogelijk verhaal op hen anderzijds. Blijkens het proces-verbaal van de vergadering wordt dit verband ook niet gelegd. Dat dit verband wel wordt gelegd ten aanzien van verzoekers [naam verzoeker 1] en [naam verzoeker 2] door een journalist in een artikel op de website van De Telegraaf, maakt dat niet anders. Wat de rechter-commissaris blijkens het proces-verbaal heeft gezegd over de procedures tegen de bestuurders is neutraal van toon en geeft geen blijk van gebrek aan onpartijdigheid. In dit verband verdient opmerking dat geen van verzoekers of hun raadslieden ter vergadering van 21 mei 2014 aanwezig is geweest, zodat hun stelling dat het van die vergadering opgemaakte proces-verbaal onjuist en onvolledig is niet berust op eigen waarneming. De interpretatie van verzoekers van hetgeen de rechter-commissaris op die vergadering zou hebben gezegd en waaruit zou blijken dat de rechter-commissaris zich op grievende wijze over de bestuurders zou hebben uitgelaten ontbeert feitelijke grondslag.
4.4
De wraking is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.

5.De beslissing

wijst af het verzoek tot wraking van mr. V.M. de Winkel.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.N. van Zelm van Eldik, voorzitter, mr. M. Fiege en mr. M.G.L. de Vette, rechters.
Bij afwezigheid van de voorzitter is deze beslissing door mr. M. Fiege uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 juni 2014 in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier en door hen ondertekend.
Verzonden op:
aan:
- mr. I.D.C.J. van Driel
- mr. J.D.M. Oude Grote Bevelsborg
- mr. V.M. de Winkel
- mr. [naam curator 1] en mr. [naam curator 2]