In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 juni 2014 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van een schuldenaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenaar opzettelijk informatie heeft verzwegen die relevant was voor de boedel, waaronder een pensioenuitkering van € 1.947,51. De rechter-commissaris had eerder op 26 februari 2014 een voordracht gedaan om de schuldsaneringsregeling te beëindigen, omdat de schuldenaar zijn informatieverplichting niet naar behoren nakwam en had geprobeerd zijn schuldeisers te benadelen. Tijdens de zitting op 13 juni 2014 heeft de schuldenaar, bijgestaan door zijn advocaat, verklaard dat hij de pensioenuitkering niet had doorgegeven aan de bewindvoerder en dat hij in paniek was geraakt door het ontstaan van nieuwe schulden. De bewindvoerder heeft voorgesteld om de schuldenaar nog een kans te geven, maar de rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de schuldenaar onaanvaardbaar waren. De rechtbank heeft de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder c en e van de Faillissementswet. Tevens is het salaris van de bewindvoerder vastgesteld op € 717,81, exclusief omzetbelasting. De uitspraak biedt inzicht in de strikte eisen die aan schuldenaren worden gesteld binnen de schuldsaneringsregeling en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen.