Op 14 oktober 2014 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afwijzing van een aangifte tot faillietverklaring van een vennootschap onder firma en haar vennoten. De aangifte was ingediend door één van de vennoten, [vennoot 2], op 30 september 2014, maar was ondertekend door slechts deze vennoot. De andere vennoot, [vennoot 1], weigerde uitdrukkelijk haar medewerking aan de aangifte, wat leidde tot juridische complicaties.
Tijdens de mondelinge behandeling op 7 oktober 2014 werd [vennoot 2] gehoord, vergezeld van een advocaat, terwijl [vennoot 1] ook aanwezig was. [vennoot 2] verklaarde dat de vennootschap een schuldenlast van € 22.000 had en dat zij sinds 2 juli 2014 niet meer werkzaam was. Tevens gaf zij aan uit de vennootschap te willen treden, maar er was geen overeenstemming met [vennoot 1]. Deze laatste betwistte de betalingsonmacht van de vennootschap en weigerde haar medewerking aan de aangifte.
De rechtbank oordeelde dat de aangifte tot faillietverklaring niet rechtsgeldig was, omdat de medewerking van alle vennoten vereist is. De rechtbank verwees naar de relevante jurisprudentie en het Procesreglement, dat vereist dat alle hoofdelijk aansprakelijke vennoten de aangifte ondertekenen. Aangezien de handtekening van [vennoot 1] ontbrak en er geen machtiging was gegeven, werd de aangifte afgewezen. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om de behandeling aan te houden, gezien de duidelijke weigering van [vennoot 1].
De beslissing van de rechtbank was om de aangifte tot faillietverklaring af te wijzen, en deze beschikking werd gegeven door mr. A.J. van Spengen, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Nagtegaal, griffier. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open voor de partijen die daartoe recht hebben volgens de Faillissementswet, binnen acht dagen na de uitspraak.