ECLI:NL:RBROT:2014:8501

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2014
Publicatiedatum
17 oktober 2014
Zaaknummer
ROT 14-6067
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor het kappen van schietwilgen in Rotterdam

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 17 oktober 2014 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een omgevingsvergunning voor het kappen van 15 schietwilgen. De vergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam op 23 juli 2014, waarbij de vergunninghoudster, Bomenwacht Nederland B.V., de bomen wilde kappen in het kader van haar zorgplicht op de sportterreinen aan de Kralingse Zoom en Honingerdijk. Verzoekster, Stichting De Bomenridders, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 8 oktober 2014 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Verzoekster betoogde dat de vergunninghoudster met deskundige snoei van de schietwilgen had kunnen volstaan, in plaats van kappen. De voorzieningenrechter overwoog dat de APV Rotterdam voorschrijft dat de vergunning moet worden verleend als de zorgplicht van de vergunninghoudster dat vereist. De rechter concludeerde dat er voldoende basis was voor de zorgplicht, gezien de slechte conditie van de bomen en het risico van takbreuk.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de kap van de bomen noodzakelijk was om aan de zorgplicht te voldoen, ondanks de mogelijkheid van snoei. De rechter benadrukte dat de kap gedifferentieerd zou plaatsvinden en dat er voorschriften waren opgenomen om de gevolgen voor flora en fauna te waarborgen. Uiteindelijk werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat het bestreden besluit naar verwachting in bezwaar in stand zal blijven. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen de uitspraak stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 14/6067
uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 oktober 2014 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

Stichting De Bomenridders, gevestigd te Rotterdam, verzoekster,

gemachtigden: mr. J.J. van Oostendorp en drs. I.A.J. van Overbeek,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. A. J van der Vlist.
Aan het geding heeft tevens deelgenomen:
Bomenwacht Nederland B.V., gevestigd te Capelle aan den IJssel (vergunninghoudster).

Procesverloop

Bij besluit van 23 juli 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van 15 schietwilgen in het kader van de zorgplicht op de sportterreinen aan de Kralingse Zoom 100 en Honingerdijk 110 te Rotterdam.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Verder heeft verzoekster de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
Partijen hebben stukken ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2014. Verzoekster is verschenen bij haar gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 6 juli 2014 heeft vergunninghoudster namens de gemeente Rotterdam een omgevingsvergunning aangevraagd voor het kappen van in totaal 15 bomen. Het gaat om schietwilgen op de sportterreinen aan de Kralingse Zoom 100 (één schietwilg) en aan de Honingerdijk 110 (14 schietwilgen).
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning onder herplantplicht verleend. Voorts is aangegeven dat bij aanvang en tijdens de werkzaamheden aan de Flora- en faunawetgeving moet worden voldaan.
3. Verzoekster kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft -kort gezegd- aangevoerd dat vergunninghoudster in verband met haar zorgplicht kan volstaan met deskundige snoei van de schietwilgen.
4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.1.
In het geval een zakelijk gerechtigde een omgevingsvergunning voor het kappen van bomen aanvraagt om te voldoen aan zijn zorgplicht, schrijft artikel 4:11b, lid 1, aanhef en onder b, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Rotterdam (hierna: de APV) verweerder (imperatief) voor dat de gevraagde vergunning wordt verleend.
De beslissing op de aanvraag is niet afhankelijk gesteld van het antwoord op de vraag of ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (Ffw) kan worden verleend, zodat verzoeksters bezwaar dat (vooraf) een flora- en faunatoets had moeten plaatsvinden alleen hierom al niet kan slagen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 juli 2012 met ECLI:NL:RVS:2012:BX1075).
4.2.
Omdat de imperatieve regeling vergunningverlening voorschrijft, is de enige vraag of verweerder terecht heeft aangenomen dat er voldoende basis is om zorgplicht aan te nemen. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag bevestigend.
Daartoe is redengevend, zoals blijkt uit de door verweerder in het geding gebrachte
‘beoordeling kapadvies 14 schietwilgen Sportterrein Honingerdijk 110’ en ‘beoordeling kapadvies Kralingse Zoom 100’, dat de wilgen allemaal in hun eindfase zijn en in toenemende mate sprake is van een risico van takbreuk. Dat is hoofdzakelijk te zien aan de afstervingsverschijnselen in de vorm van takbreuk en andere afwijkingen zoals spechtgaten in de kroon, rottingen en holtes in stam en stamvoet. Hoewel bij een enkele boom het veiligheidsrisico kan worden beperkt of weggenomen door snoei, wordt dit (onderbouwd) niet aanbevolen. Verder is voor de schietwilg op de locatie Kralingse Zoom nog expliciet vermeld dat de conditie van deze schietwilg maakt dat hij gevoelig is voor windworp.
Verzoekster heeft hiertegenover gesteld dat G. Fortgens, directeur van Arboreteum Trompenburg, de 15 schietwilgen heeft geschouwd en heeft verklaard dat de bomen een wisselende kwaliteit hebben en dat door deskundig snoeien in de kroon het risico van takuitbraak sterk kan verminderen.
Nog los van de door verweerder opgeworpen vraag of deze verklaring als een contra-expertise kan worden gezien, is de voorzieningenrechter van oordeel dat hiermee niet is weerlegd dat kappen in dit geval het passende middel is om aan de zorgplicht te voldoen. Weliswaar zouden de risico's van takbreuk door snoeien verkleind kunnen worden, althans bij enkele bomen, maar vanwege de (onomkeerbaar) slechte conditie is dit niet aan te bevelen, aldus eerstgenoemd rapport. De voorzieningenrechter volgt deze benadering. De zorgplicht brengt met zich dat risico's zo veel mogelijk worden vermeden als redelijkerwijs kan worden gevergd in de omstandigheden van het geval. De enkele mogelijkheid risico's te verkleinen, zoals geopperd door Fortgens, hoeft dan niet voldoende te worden geacht, temeer omdat het hier hoofdzakelijk gaat om veiligheidsrisico's voor personen. Bovendien zou dit slechts tijdelijk verbetering geven. Daarbij komt dat de bomen een levensduur van gemiddeld 50 à 70 jaar hebben en zij deze leeftijd inmiddels ongeveer hebben bereikt.
4.3.
Verder is naar het oordeel van de voorzieningenrechter van belang dat de kap van de schietwilgen op sportterrein Honingerdijk "gedifferentieerd" gaat plaatsvinden, in die zin dat het gaat om het kappen van verspreid staande bomen, zodat van kaalslag geen sprake is.
4.4.
Tot slot is in aanmerking genomen dat aan de vergunning voorschriften in het kader van de Ffw zijn opgenomen die moeten waarborgen dat bij het vermoeden van gevolgen voor flora of fauna door de kap, maatregelen door vergunninghoudster worden genomen om die gevolgen te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Verder is een herplantplicht opgelegd. Van de zijde van verweerder is over de herplant toegelicht dat hierdoor in de toekomst een meer evenwichtige leeftijdsopbouw van de bomen op de sportterrein Honingerdijk zal ontstaan.
Verweerder heeft ter zitting nog aangevoerd dat de terreinen niet, zoals verzoekster heeft gesteld, zijn aangewezen als beschermde leefomgeving of deel uitmaken van een ecologische verbindingszone, terwijl in het bestemmingsplan ter plaatse de bestemming ‘groen’ geldt en niet de aanduiding ‘belangrijke groenstructuur’.
5. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit naar verwachting in bezwaar in stand zal blijven, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A.M Cooijmans, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. S.R. Jonkergouw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.