In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 oktober 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een uitkering ontving op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb), en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. Eiseres had haar uitkering met terugwerkende kracht ingetrokken gekregen en moest een bedrag van € 24.782,33 terugbetalen wegens teveel ontvangen bijstand over de periode van 4 mei 2011 tot en met 28 februari 2013. Daarnaast was haar een boete opgelegd van € 19.960,00 wegens schending van de inlichtingenplicht. De rechtbank oordeelde dat de intrekking en terugvordering terecht waren, maar dat de hoogte van de boete te hoog was vastgesteld. De rechtbank maakte een splitsing in de boete tussen de periode voor en na 1 januari 2013, omdat de wetgeving op dat moment was gewijzigd. De rechtbank stelde vast dat de boete voor de periode vóór 1 januari 2013 moest worden vastgesteld op € 668,44, en voor de periode daarna op € 1.758,20. Uiteindelijk werd het totale boetebedrag vastgesteld op € 2.430,-, afgerond op een veelvoud van € 10,-. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit I ongegrond, maar het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond, en vernietigde dit besluit voor wat betreft de hoogte van de boete. Eiseres kreeg het betaalde griffierecht vergoed en de proceskosten werden vastgesteld op € 974,-.