ECLI:NL:RBROT:2014:8301

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 september 2014
Publicatiedatum
10 oktober 2014
Zaaknummer
10-701102-14
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor vuurwapenbezit, vals rijbewijs en verblijf als ongewenste vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 september 2014 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie, het voorhanden hebben van een vals rijbewijs en het verblijf in Nederland als ongewenste vreemdeling. De verdachte werd op 17 juni 2014 in Rotterdam aangehouden, waar hij in een café een vuurwapen en munitie voorhanden had. Daarnaast had hij een vals Kroatisch rijbewijs bij zich. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van het feit dat hij als ongewenste vreemdeling in Nederland verbleef, omdat de terugkeerrichtlijn niet was doorlopen. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging, waaronder de stelling dat de fouillering onrechtmatig was. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van in totaal zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en bepaalde dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht, in mindering zou worden gebracht op de opgelegde straf. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, vooral het bezit van een vuurwapen in een openbare gelegenheid, en de impact daarvan op de veiligheid van de samenleving. De verdachte had eerder soortgelijke strafbare feiten gepleegd, wat meegewogen werd in de strafmaat.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/701102-14
Datum uitspraak: 26 september 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in Detentiecentrum Schiphol,
raadsman mr. C.C.M. Welten, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 26 september 2014.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. F. Hut heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van voorarrest.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 17 juni 2014 te Rotterdam, een vuurwapen als bedoeld in
artikel 2 lid 1, Categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten
een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet in de vorm van een
revolver van het merk: Smith & Wesson, type: 60, ),
en
aan voornoemd vuurwapen toebehorende munitie in de zin van art. 1 onder 4º
van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten 5 kogelpatronen Merk: Sellier & bellot, ,
voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 17 juni 2014 te Rotterdam opzettelijk voorhanden heeft
gehad een vals Kroatisch rijbewijs Documentnummer:
[nummer 1], Rijbewijsnummer: [nummer 2], op naam van "[verdachte], geboren op
[geboortedatum] te [geboorteplaats]" - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs
van enig feit te dienen -, terwijl hij wist
dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware het echt en onvervalst,
welke valsheid bestond uit de volgende kenmerken:
-de onjuiste c.q. afwijkende wijze van aangebrachte documentgegevens;
-de onjuiste c.q. afwijkende gebruikte druk/reproductie-technieken;
-de onjuiste c.q. afwijkende reactie onder aanstraling met UV-licht;
-
hetontbreken van het origineel optisch variabel element;
3.
hij op 17 juni 2014 te Rotterdam, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, tot ongewenst vreemdeling was verklaard ;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De bewijsmiddelen en de voor de bewezenverklaring redengevende inhoud daarvan zijn weergegeven in de aan dit vonnis gehechte bijlage II. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
NADERE BEWIJSMOTIVERING
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
Standpunt verdediging
Door de raadsman is aangevoerd dat de fouillering en de aanhouding van de verdachte onrechtmatig is geweest. Het preventief fouilleren vond plaats op basis van de Wet op de kansspelen, terwijl de verdachte is gefouilleerd op grond van de Wet wapens en munitie. Daarmee is de Wet preventief fouilleren gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze is bestemd. Dit leidt tot een onherstelbaar vormverzuim, dat ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering dient te leiden tot uitsluiting van het bewijs hetgeen bij de verdachte is aangetroffen.
Beoordeling
Uit het proces-verbaal van bevindingen met nummer 2014251337-4 blijkt dat de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] café [naam café] binnen zijn getreden teneinde uitvoering te geven aan het bevel tot preventief fouilleren. In dit bevel staat het volgende:
“(…) dat voor genoemd gebied een strafvorderlijk belang bestaat om voor de duur van maximaal twaalf (12) uren tot opsporing en vervolging van illegaal (vuur)wapenbezit en/of illegaal (vuur)wapengebruik over te gaan (…) Gelast, dat opsporingsambtenaren tegenover een ieder die zich bevindt in het hierna te noemen gebied, de bevoegdheden kunnen uitoefenen als bedoeld in de artikelen 50, 51 en 52 Wet Wapens en Munitie”.
Gelet op het voorgaande kan worden vastgesteld dat de preventief fouilleeractie was gebaseerd op de Wet wapens en munitie. Dat de verbalisanten tijdens hun actie hebben samengewerkt met mensen van de Autoriteit gok- en kansspelen, zoals blijkt uit het verhoor van de verbalisant [verbalisant 1] bij de rechter-commissaris, doet daar niet aan af. Het verweer van de raadsman faalt dan ook.
Ten aanzien van feit 1
Standpunt verdediging
Door de raadsman is vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De verdachte kan niet degene zijn geweest die het vuurwapen op de barkruk heeft gelegd, aangezien hij de gehele tijd door de verbalisanten in de gaten werd gehouden. Daarnaast is er slechts een minimaal DNA spoor van de verdachte op het vuurwapen aangetroffen, waardoor niet kan worden uitgesloten dat het vuurwapen van iemand anders is geweest.
Subsidiair is door de raadsman aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat het aangetroffen vuurwapen met munitie kaliber .38 mm heeft, nu blijkens het proces-verbaal van onderzoek van het wapen staat dat het gaat om het kaliber .38 special. Ook om die reden dient vrijspraak te volgen.
Beoordeling
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen met nummer 2014251337-4, opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], en hun verklaringen afgelegd bij de rechter-commissaris, is de verdachte, op verzoek van de verbalisanten op een barkruk in café [naam café] gaan zitten. Geconstateerd is dat deze barkruk voorafgaand aan het plaatsnemen van de verdachte leeg was. Toen verbalisant [verbalisant 1] de verdachte na enig moment wilde fouilleren hoorde zij de verdachte zeggen “It's not mine, it's not mine”, waarna op de barkruk waar de verdachte had plaatsgenomen een vuurwapen werd aangetroffen. Uit het door het NFI verrichtte sporenonderzoek blijkt dat op het vuurwapen celmateriaal is aangetroffen van de verdachte en zijn alias [naam alias]. Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het vuurwapen op de barkruk heeft gelegd en derhalve voorhanden heeft gehad. Dat het vuurwapen door iemand anders bij de verdachte is neergelegd wordt niet aannemelijk geacht, gelet op het feit dat de verbalisanten hebben geconstateerd dat geen andere personen in de nabijheid van de verdachte zijn geweest gedurende de tijd dat hij op de barkruk zat.
Ten aanzien van het subsidiaire verweer van de raadsman overweegt de rechtbank dat voor een bewezenverklaring van het overtreden van artikel 26 van de Wet wapens en munitie niet is vereist dat wordt vastgesteld welk kaliber het vuurwapen heeft. Er dient sprake te zijn van een wapen dat valt onder de in artikel 2 van de Wet wapens en munitie genoemde categorie II of III. Blijkens het proces-verbaal van onderzoek van het bij de verdachte aangetroffen wapen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] - welk proces-verbaal, noch de expertise van [verbalisant 3] door de verdediging is betwist - is het bij de verdachte aangetroffen wapen een vuurwapen dat valt onder de hiervoor genoemde categorie III en is de aangetroffen munitie geschikt om te worden afgeschoten met dit vuurwapen. Gelet hierop kan worden vastgesteld dat de verdachte heeft gehandeld in strijd met artikel 26 van de Wet wapens en munitie. .
De verweren die de raadsman ten aanzien van feit 1 heeft gevoerd worden verworpen.
STRAFBAARHEID FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
1.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;

2.
opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst;
3.
als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet, dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een vuurwapen met bijbehorende munitie in een openbare gelegenheid voorhanden gehad. Door het bezit van vuurwapens met bijbehorende munitie kan de algemene veiligheid van personen ernstig in gevaar worden gebracht, in het bijzonder omdat er altijd een kans is dat een wapen daadwerkelijk zal worden gebruikt. Het gebruik van een vuurwapen heeft ingrijpende, vaak dodelijke gevolgen, en veroorzaakt gevaar en ernstige gevoelens van onveiligheid. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens en munitie.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vals rijbewijs. Met zijn handelen heeft hij schade toegebracht aan het vertrouwen dat de maatschappij in de juistheid van bepaalde geschriften moet kunnen stellen.
Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde feit overweegt de rechtbank dat op basis van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld dat de terugkeerprocedure als bedoeld in de Terugkeerrichtlijn (richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven) is doorlopen. Nu de verdachte wordt aangemerkt als een derdelander, is het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf strijdig met die Richtlijn. Aan de verdachte zal derhalve voor dit feit een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd van na te noemen duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf is in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 9 september 2014 reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten als onder feit 1 en feit 2 bewezen is verklaard.
Alles afwegend wordt de hierna te noemen straf passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Behalve op de reeds genoemde artikelen, is gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 197 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 55 van de Wet wapens en munitie.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte voor het onder 3 bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, zich schuldig maakt een enig strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Verweij, voorzitter,
en mrs. A. van Luijck en C.A. van Beuningen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. W.A.J.A. Welten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 september 2014.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Bijlage I bij vonnis van 26 september 2014.

TEKST TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 17 juni 2014 te Rotterdam, een vuurwapen als bedoeld in
artikel 2 lid 1, Categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten
een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet in de vorm van een
revolver (van het merk: Smith & Wesson, type: 60, kaliber: .38 mm),
en/of
(aan voornoemd vuurwapen toebehorende) munitie in de zin van art. 1 onder 4º
van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in
art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten 5 (kogel)patronen
(Merk: Sellier & bellot, Kaliber: .38 mm),
voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
2.
hij op of omstreeks 17 juni 2014 te Rotterdam opzettelijk voorhanden heeft
gehad een vals(e) of vervalst(e) Kroatisch rijbewijs (Documentnummer:
[nummer 1], Rijbewijsnummer: [nummer 2], op naam van "[verdachte], geboren op
[geboortedatum] te [geboorteplaats]") - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs
van enig feit te dienen -, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden
dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware het echt en onvervalst,
welke valsheid bestond uit de volgende kenmerken:
-de onjuiste c.q. afwijkende wijze van aangebrachte documentgegevens;
-de onjuiste c.q. afwijkende gebruikte druk/reproductie-technieken;
-de onjuiste c.q. afwijkende reactie onder aanstraling met UV-licht;
-de ontbreken van het origineel optisch variabel element;
art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 17 juni 2014 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, als
vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te
vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk
geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was
verklaard OF terwijl tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met
toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000;