3.
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken;
4.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
5.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de diefstal van autoradio’s, speakers, een motorjas en een tas met inhoud. Uit het laakbare handelen van de verdachte blijkt zijn gebrek aan respect voor de eigendomsrechten van een ander. De verdachte heeft enkel en alleen gehandeld vanuit het oogpunt van financieel gewin en heeft de slachtoffers schade en hinder toegebracht.
Daarnaast heeft de verdachte een arrestantencel van de Politie Rotterdam onbruikbaar gemaakt. De verdachte heeft daarmee blijk gegeven weinig respect te hebben voor overheidseigendom.
Ten slotte heeft de verdachte cocaïne en MDMA voorhanden gehad. Deze verdovende middelen leveren een gevaar op voor de volksgezondheid, nu deze stoffen sterk verslavend zijn en regelmatig gebruik hiervan in de regel lichamelijk, psychisch en sociaal schadelijke gevolgen met zich brengt.
Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van beperkte duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 9 september 2014 reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Daarnaast is gelet op het door GGZ Reclassering Palier over de verdachte opgemaakte rapport van 10 september 2014.
Nu de verdachte reeds op 3 september 2014 door de rechtbank te ’s-Gravenhage is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met daarbij als bijzondere voorwaarde het volgen van een ambulante behandeling en nu de verdachte heeft aangegeven niet te zullen meewerken aan het ondergaan van een klinische behandeling, wordt het opleggen van een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, zoals door de officier van justitie is gevorderd, niet opportuun geacht. De verdachte zal dan ook worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van de hierna te noemen duur.
Alles afwegend wordt de hierna te noemen straf passend en geboden geacht.
SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL
Vast is komen te staan dat aan Politie Eenheid Rotterdam door het onder 3 bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 100,--. Het opleggen van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt daarbij passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Behalve op het reeds genoemde artikel, is gelet op de artikelen 24c, 36f, 57, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11 van de Opiumwet.
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van Politie Eenheid Rotterdam, Doelwater 5, 3011 AH Rotterdam te betalen
€ 100,--;
beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 100,-- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
2 dagen;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Verweij, voorzitter,
en mrs. A. van Luijck en C.A. van Beuningen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. W.A.J.A. Welten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 september 2014.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.